Spring naar bijdragen

Gnosis binnen het christendom


Aanbevolen berichten

Volgens Wikipedia: Gnosis duidt op mystieke, geheime (in de betekenis van verborgen) kennis.

Van die beschrijving ga ik even uit in deze post.

Recent was ik in gesprek met een christen die een korte opmerking maakte en er verder een Bijbeltekst bij wou geven maar er verder niets over wou zeggen. Hij/zij wou die informatie enkel delen met een select groepje.

In hoeverre is er dan sprake van gnosis binnen het christendom? En is dat schadelijk?

Link naar bericht
Deel via andere websites
  • Antwoorden 131
  • Created
  • Laatste antwoord

Top Posters In This Topic

Volgens Wikipedia: Gnosis duidt op mystieke, geheime (in de betekenis van verborgen) kennis.

Van die beschrijving ga ik even uit in deze post.

Recent was ik in gesprek met een christen die een korte opmerking maakte en er verder een Bijbeltekst bij wou geven maar er verder niets over wou zeggen. Hij/zij wou die informatie enkel delen met een select groepje.

In hoeverre is er dan sprake van gnosis binnen het christendom? En is dat schadelijk?

Nee, niet elke gelovige is al in staat om vast voedsel te ontvangen als ze nog baby zijn. Het is zeker niet wijs om in een gemeente met verschillende mensen op een verschillend niveau alle openbaringen te delen zonder dat eerst de fundamentele basis is gelegd. Anders kan dat makkelijk tot oordeel leiden.

Link naar bericht
Deel via andere websites

Ik weet dat de Bijbel soms dat soort uitspraken heeft, maar Dave kun je misschien is een praktisch voorbeeld noemen? Want ik kan begrijpen dat mensen die nog niet zo ver zijn in het geloof en er net aan beginnen, bepaalde dingen lastig te begrijpen vinden. En zeker in de praktijk, als ik terugkijk zie ik ook dat er zo ontzettend veel veranderd is, maar moeten we daarom opzettelijk dingen gaan verzwijgen? Ik vind dat ook best wel link, want dan ga je neigen naar "echte gnostiek" en daar is de bijbel toch best fel tegen(zie 1 Johannes bijvoorbeeld...), want God is tenslotte licht.

Link naar bericht
Deel via andere websites
Volgens Wikipedia: Gnosis duidt op mystieke, geheime (in de betekenis van verborgen) kennis.

Van die beschrijving ga ik even uit in deze post.

Recent was ik in gesprek met een christen die een korte opmerking maakte en er verder een Bijbeltekst bij wou geven maar er verder niets over wou zeggen. Hij/zij wou die informatie enkel delen met een select groepje.

In hoeverre is er dan sprake van gnosis binnen het christendom? En is dat schadelijk?

Nee, niet elke gelovige is al in staat om vast voedsel te ontvangen als ze nog baby zijn. Het is zeker niet wijs om in een gemeente met verschillende mensen op een verschillend niveau alle openbaringen te delen zonder dat eerst de fundamentele basis is gelegd. Anders kan dat makkelijk tot oordeel leiden.

Het lijkt me van een zekere hoogmoed spreken als je die teksten nu na 2000 jaar christendom en 1600 jaar bijbel zo uitlegt. Die fundamenten liggen daar nu zo langzamerhand wel. Denken dat je nu nog exclusiviteit hebt op dat vlak is dan ook een behoorlijke zelfoverschatting. En toont het soort christendom dat heel dicht tegen de gnosis aanschurkt en waarbij je exclusieve kennis nodig hebt om erbij te horen. Hoe in de bijbel over gnosis gedacht wordt is wel duidelijk, namelijk niet positief.

Link naar bericht
Deel via andere websites

Hoi Thorgrem. Wat jij omschrijft zou ik niet direct bestempelen als gnosis, want daar stel ik me toch een historisch fenomeen bij voor. Ik denk wel dat er nog steeds mensen zijn die een gnostiek christendom aanhangen. Maar niet elke vorm van exclusiviteit is gnosis. Ik vind het echter wel kwalijk. Soms zijn er complexe theologische kwesties die voor een niet-theoloog (of voor iemand zonder academische/geesteswetenschappelijke vorming in het algemeen) moeilijk te begrijpen zijn. Maar de echt belangrijke zaken in het christelijk geloof zijn voor iedereen toegankelijk; weliswaar is daar wel catechese voor nodig. Eenieder die beweert dat iets 'heel belangrijk' is, maar niet voor iedereen weggelegd, is m.i. verkeerd bezig.

Link naar bericht
Deel via andere websites
Ik weet dat de Bijbel soms dat soort uitspraken heeft, maar Dave kun je misschien is een praktisch voorbeeld noemen? Want ik kan begrijpen dat mensen die nog niet zo ver zijn in het geloof en er net aan beginnen, bepaalde dingen lastig te begrijpen vinden. En zeker in de praktijk, als ik terugkijk zie ik ook dat er zo ontzettend veel veranderd is, maar moeten we daarom opzettelijk dingen gaan verzwijgen? Ik vind dat ook best wel link, want dan ga je neigen naar "echte gnostiek" en daar is de bijbel toch best fel tegen(zie 1 Johannes bijvoorbeeld...), want God is tenslotte licht.

Ik ben het al niet eens met wat er hier bedoeld wordt met gnostiek en wat de bijbel ermee bedoeld. De bijbel heeft het duidelijk over mensen die beweren Jezus niet nodig te hebben om gered te worden. Verder geloof ik helemaal niet in verzwijgen, ik heb het over een timing om dingen te delen in een gemeente en de manier waarop dat gebeurd. De geestelijk leider is vaak verder en moet zorgen dat het Woord op de juiste manier gebracht wordt onder leiding van de Geest. Ik weet dat mijn leiders vaak al meer ontvangen hebben maar brengen dat in de juiste timing en adem van de Heer in de gemeente, dus niet klakkeloos elke openbaring direct de gemeente in slingeren.

Link naar bericht
Deel via andere websites

Soms kan het wijs zijn om niet op alle vragen antwoord te willen geven. Iemand die bijvoorbeeld niet katholiek is, maar een vraag stelt over het wezen van de Eucharistie, kan beter eerst meer leren over het christelijke geloof in het algemeen. Pas van daaruit heeft het zin om over de Eucharistie te beginnen. Ook buiten het christendom is dat niet meer dan normaal: een leek op het gebied van natuurkunde zal eerst de basisbeginselen daarvan moeten leren kennen, voordat hij zich kan verdiepen in de relativiteitstheorie. Een kok in opleiding begint niet meteen met bijvoorbeeld gebakken kabeljauwfilet, in een krokant jasje van peterselie gebakken, met mousseline, lentegroenten en saus van geroosterde rode paprika en tomaat, maar waarschijnlijk eerst met bijvoorbeeld macaroni met ham en kaas. Uiteindelijk zal hij die kennis wel krijgen, dus is die kennis wel gewoon toegankelijk voor hem, maar pas alleen wanneer hij er ook daadwerkelijk mee kan werken.

Ook kan de omgeving waarin de vraag gesteld worden een rol spelen. Vertellen over mijn ervaringen met de Eucharistie zal ik bijvoorbeeld minder snel doen in een omgeving waarin het katholieke geloof bediscussieerd tot belachelijk gemaakt wordt. Dat doe ik dan liever aan katholieken die het geloof in de Eucharistie met mij delen, of andere christenen die open staan voor ervaringen anders dan die van hen. Je begint immers ook niet over de rijke smaak van die en die wijn in een omgeving waar men vinologie een tikje aanstellerij tot verachtelijk vindt. Of waar men voortdurend kritiek uit op het gegeven dat jij in een wijn wel degelijk vele nuances in smaak kunt ontdekken en dus vele rijkdommen daarin kunt ontdekken. Als ze erom vragen, dan is de kans iets te groot dat ze je antwoord vervolgens enkel gebruiken om je nog feller te bekritiseren of belachelijk te maken. Dan maar liever naar een vinologieforum.

Ik doe er natuurlijk wel verstandig aan om er dan ook niet over te beginnen. Als ik zeg dat de Mis weer prachtig was vandaag en dat er veel moois gebeurde, dan zou het onredelijk zijn als ik die ervaring vervolgens vooral niet zou willen toelichten wanneer men dat vraagt. Óf ik begin eraan en ik ben dan ook bereid mijn ervaringen toe te lichten, óf ik houd mijn mond. Anders ben ik net als iemand die zegt een erg leuke mop te kennen, maar die vervolgens niet wil vertellen omdat de omgeving daarvoor niet juist zou zijn. Dan krijg je ook nog eens als bijwerking dat mensen daardoor jou ook weer iets irritanter gaan vinden en ben je zo eigenlijk ook medeschepper aan de omgeving waarin je je bevindt. Dus ik doe er beter aan om óf tot op zekere hoogte toe te lichten, óf gewoon mijn mond te houden erover.

Link naar bericht
Deel via andere websites

Ook kan de omgeving waarin de vraag gesteld worden een rol spelen. Vertellen over mijn ervaringen met de Eucharistie zal ik bijvoorbeeld minder snel doen in een omgeving waarin het katholieke geloof bediscussieerd tot belachelijk gemaakt wordt. Dat doe ik dan liever aan katholieken die het geloof in de Eucharistie met mij delen, of andere christenen die open staan voor ervaringen anders dan die van hen. Je begint immers ook niet over de rijke smaak van die en die wijn in een omgeving waar men vinologie een tikje aanstellerij tot verachtelijk vindt. Of waar men voortdurend kritiek uit op het gegeven dat jij in een wijn wel degelijk vele nuances in smaak kunt ontdekken en dus vele rijkdommen daarin kunt ontdekken. Als ze erom vragen, dan is de kans iets te groot dat ze je antwoord vervolgens enkel gebruiken om je nog feller te bekritiseren of belachelijk te maken. Dan maar liever naar een vinologieforum.

Dat inderdaad.

Anders zou je Jezus' manier van doen ook als gnosis kunnen bestempelen. Jezus zei andere dingen tegen het volk, farizeeërs, 12 discipelen of tegen Petrus, Jakobus en Johannes.

Bij de verheerlijking op de berg, was zelfs Petrus zo ondersteboven dat hij het rare voorstel deed om tenten op te zetten voor Jezus, Mozes en Elia. De discipelen die niet mee mochten, hadden misschien nog vreemder gereageerd.

Link naar bericht
Deel via andere websites
Gast Anon_phpbb
Volgens Wikipedia: Gnosis duidt op mystieke, geheime (in de betekenis van verborgen) kennis.

Van die beschrijving ga ik even uit in deze post.

Recent was ik in gesprek met een christen die een korte opmerking maakte en er verder een Bijbeltekst bij wou geven maar er verder niets over wou zeggen. Hij/zij wou die informatie enkel delen met een select groepje.

In hoeverre is er dan sprake van gnosis binnen het christendom? En is dat schadelijk?

In Mattheüs 13 zegt Jezus dat zijn discipelen de geheimen van het koninkrijk van de hemel mogen kennen, maar de menigte niet. Althans, Jezus sprak in gelijkennissen tot de menigte "omdat zij ziende blind en horende doof zijn en niets begrijpen'' (Mat 13:13). Dat zou een vervulling van Jesaja's profetie zijn:

Jullie zullen goed luisteren maar niets begrijpen,

en jullie zullen goed kijken maar geen inzicht hebben.

15 Want het hart van dit volk is afgestompt,

hun oren zijn doof

en hun ogen houden zij gesloten.

Met hun ogen willen ze niets zien,

met hun oren niets horen,

met hun hart niets begrijpen.

Want anders zouden ze tot inkeer komen

en zou ik hen genezen.(Mat 13: 14,15)

Merk op dat het genezen in bovenstaande tekst niet draait om uiterlijke genezing, maar om innerlijke.

Ze zijn niet fysiek blind, maar geestelijk blind voor de waarheid.

In de confrontatie met schriftgeleerden en farizeeërs zegt Jezus:

52 Wee jullie wetgeleerden, want jullie hebben de sleutel tot de kennis weggenomen; zelf zijn jullie niet binnengegaan, en anderen die wel binnen wilden gaan hebben jullie tegengehouden.(Luc 11:52)

Met de ''sleutel tot kennis'' doelt Jezus volgens mij op de sleutel tot het koninkrijk der hemelen. Vergelijk het met Matteüs 19: 16-30 waarin Jezus ook spreekt over het binnengaan in het koninkrijk der hemelen. De schriftgeleerden hebben veel besef van uiterlijkheden zoals wassen, maar verwaarlozen hun geest:

Ach, jullie farizeeën! De buitenkant van de beker en de schotel reinigen jullie, maar jullie eigen binnenkant is vol roofzucht en slechtheid. 40 Dwazen, heeft hij die de buitenkant gemaakt heeft niet ook de binnenkant gemaakt? 41 Geef liever de inhoud van beker en schotel als aalmoes, dan is niets meer onrein voor jullie!

Kortom:

De gnosis waar de Bijbel naar verwijst is volgens mij het geheim van het koninkrijk der hemelen en dat betekent zoiets als geestelijk tot inzicht komen. Ik ben er dan ook van overtuigd dat Jezus' missie was om de geestelijk blinden weer te laten zien.

Link naar bericht
Deel via andere websites

extra info op een meer theologische, academische manier:

1. Inleiding

De naam gnostiek wordt gegeven aan een leer, die was opgebouwd uit joodse, heidense en christelijke elementen. Vanaf de tweede eeuw presenteerde deze leer zich in een aantal gnostische systemen, maar aangezien deze verschillende gnostische stelsels toch grondtrekken gemeen hadden, kan er van de gnostiek gesproken worden. Met name door deze ontwikkeling van systemen treedt de gnostiek in de tweede eeuw duidelijk op de voorgrond. Daarom is zelfs beweerd dat, wanneer we gnostische tendensen ontdekken in een bestreden dwaalleer van het NT, de betreffende gedeelten van het NT laat gedateerd moeten worden.

Tegenwoordig krijgt men echter terecht meer oog voor het feit, dat de gnostiek niet zomaar uit de lucht is komen vallen. Men wist natuurlijk wel dat de gnostiek haar wortels had in het jodendom en in de heidense filosofie, maar men had er te weinig oog voor, dat in het hellenistische jodendom allerlei gnostische gedachten reeds voor het begin van onze jaartelling leefden.

In het moderne spraakgebruik wordt wel onderscheid gemaakt tussen gnosis en gnostiek. Onder gnosis verstaat men dan de gnostische tendensen vóór het ontstaan van de gnostische stelsels. Vanaf deze systematisering is er dan sprake van gnostiek. Dit onderscheid is echter van recente datum. De Grieken noemden alles gnosis (kennis). Zoals de betekenis van het woord gnosis al aangeeft, vormt het doel van deze beweging het verwerven van bijzondere kennis. Deze kennis betreft de geestelijke wereld. Met deze kennis probeerde de gnosticus langs de weg van mystieke ervaring op te stijgen in de geestelijke wereld om tenslotte de hoogste godheid te aanschouwen of zelfs één met hem te worden. De verkregen inzichten konden gebruikt worden om de menigte van gewone 'onwetende' gelovigen voor te lichten en te leiden.

2. De wortels van de 'christelijke' gnostiek

Voor het verstaan van de gnostische tendensen die in het NT als dwaalleer worden bestreden, is het niet nodig op de hoogte te zijn van de vele variëteiten die de gnostiek uit later tijd zou vertonen. Wel is het nuttig enig inzicht te hebben in die bewegingen welke bijdragen hebben geleverd aan het gnostische denken.

2.1 De mysteriegodsdiensten

Zowel in Griekenland (o.a. te Eleusis) als in het Oosten (o.a. de Mitrasdienst) bestonden vormen van godsdienst die wij mysteriegodsdiensten noemen. Dit waren verlossingsgodsdiensten met als gemeenschappelijk kenmerk, dat er een geheime leer, geheime rituelen of geheime teksten bestonden, die alleen aan ingewijden werden bekend gemaakt. Iemand werd pas ingewijd, als hij een proeftijd had doorgemaakt en betrouwbaar was gebleken. Een kandidaat-lid moest onder zelfvervloeking (in geval van overtreding) beloven de geheimen niet verder te vertellen. Een gevolg daarvan is, dat we nog steeds maar weinig weten over de details van deze geheimen.

In de gnostiek bestond ook de gewoonte om de verworven kennis geheim te houden. De geheimhouding was niet zo strikt, dat er geen schema's en leer op schrift gesteld werden over wat men in de geestelijke wereld zou meemaken, maar toch bleef er een waas van geheimzinnigheid hangen om de details. Hierdoor kon de gnosticus zich verheven beschouwen boven het gewone volk van de niet-ingewijden. De ingewijden in de gnostische leer werden meestal pneumatikoi (geestelijke mensen) genoemd, de overigen, de niet ingewijden waren psuchikoi (ziel-ige, natuurlijke mensen).

2.2 De Griekse filosofie

Een tweede wortel van de gnostiek ligt in de Griekse filosofie. De Griekse wijsgeren hadden verschillende stelsels ontwikkeld om aan de hand daarvan de werkelijkheid te beschouwen en te beschrijven. De ideeënleer van Plato (427-347 v.Chr.) heeft waarschijnlijk de grootste invloed gehad op de gnostiek. Volgens de leer van Plato zou déze wereld niet de echte zijn, maar slechts een schaduw van de werkelijke wereld, de wereld der ideeën. Van elk voorwerp (tafel, huis), van elk levend wezen (paard, koe) of van elk begrip (schoonheid, het goede) bestaat een volmaakt voorbeeld, idee geheten, in een andere wereld. Wij zien slechts afschaduwingen van de echte zaken. Om kennis te verkrijgen van de werkelijkheid, moet men op een mystieke manier de wereld van de volmaakte ideeën leren zien. Beroemd is Plato's theorie over het weer opwekken van sluimerende kennis. Vóór de geboorte zou de ziel van een mens een rondleiding hebben genoten in de wereld van de ideeën. De kennis die de ziel daarbij opdeed, is echter bij de mens niet paraat, maar slechts sluimerend aanwezig, totdat deze door een 'wijze' (iemand, die door een mystiek schouwen de ideeën heeft gezien) in het bewustzijn wordt teruggeroepen. Omdat ook de ethische begrippen (deugd, rechtvaardigheid etc.) in volmaakte vorm in de ideeënwereld aanwezig zijn, is 'de wijze' (die de ideeën kent) geroepen om de staat te leiden. In de school van Plato is de mystieke weg tot het verkrijgen van kennis steeds belangrijker geworden. Langs de weg van mystieke ervaring probeerde men kennis te krijgen van de 'idee van het goede', god zelf. In het neoplatonisme van Plotinus (3de eeuw n. Chr.) zocht men langs deze weg de vereniging van de ziel met God. Het beoefenen van deze mystiek ging gepaard met ascetische praktijken. Uit de platonische filosofie is o.a. het dualisme (tweedeling) afkomstig waarbij een aardse (minderwaardige) werkelijkheid tegenover een ideële (hogere) geestelijke werkelijkheid wordt geplaatst.

Binnen de gnostiek vinden we deze tweedeling van geest en stof ook; al het materiële, lichamelijke, aardse wordt geminacht. Het enige belangrijke aan de mens is zijn geest (ziel) die met god verwant is. Langs de weg van mystieke ervaringen en kennis moet de ziel de weg terugvinden naar God.

2.3 Het hellenistisch jodendom

Het jodendom in de diaspora (verstrooiing) had zich in sommige opzichten aangepast aan de heidense leefwereld. Aan de ene kant hadden sommige heidenen belangstelling voor het joodse geloof, aan de andere kant wilden sommige joden zich niet al te geïsoleerd van hun omgeving opstellen. De vertaling van het OT in het Grieks, de zogenaamde Septuagint (LXX) vergemakkelijkte de verspreiding van het joodse geloof in de heidense wereld. Sommige joden begaven zich zelfs op het terrein van de filosofie.

Een goed voorbeeld is de joodse filosoof Philo van Alexandrië, een oudere tijdgenoot van de Here Jezus. Hij was zeer onder de indruk van Plato's ideeënleer. Met één detail van Plato's leer had Philo echter als jood moeite: de rondleiding van de ziel door de ideeënwereld werd volgens Plato gedaan door lagere goden. Overigens was Plato over het algemeen niet zo geïnteresseerd in goden, al wilde hij af en toe wel een schepper-god aanvaarden. De jood Philo wilde echter vasthouden aan het bestaan van slechts één God. Daarom verving hij de lagere goden van Plato door engelen. Ook elders schijnen joden de lagere heidense goden wel vergeleken te hebben bij engelen.

In de gnostiek kwam men er toe de engelen te beschouwen als wezens, die konden helpen bij het verkrijgen van hogere kennis, en als middelaars tussen God en de ziel van de mens. Men onderscheidde engelen in verschillende rangorden; elke engel of groep van engelen had, naar men meende, gezag over een bepaald gedeelte of een bepaalde sfeer van de hemel (zij werden daardoor gemakkelijk geïdentificeerd met de Griekse hemelgoden).

3. De gnosis verstaan vanuit de latere gnostiek

Een vierde bron van kennis over de vroege gnostiek (of gnosis) vormt de latere gnostiek, waarvan ons veel meer is overgeleverd. Over de gnosis uit de eerste eeuw n.Chr. zijn wij nl. vrij slecht ingelicht. In het NT vinden we hier en daar een bestrijding van leerstellingen, die ons uit de latere gnostiek bekend zijn. In zo'n geval kunnen we aannemen, dat een dergelijke leer ook in de gnosis ten tijde van het NT al bekend was en werd aangehangen.

In de gnostiek ging men uit van een tweedeling tussen geest en materie, waarbij de materie als negatief en verwerpelijk werd beschouwd. God was een absoluut geestelijk wezen, maar de geest van de mens, die aan god verwant is, zit in een stoffelijk lichaam gevangen. Het feit dat de menselijke ziel aan de materie is verbonden, maakt scheiding tussen hem en God; verlossing, zo dacht men, hield de bevrijding in van de menselijke ziel uit het lichamelijk bestaan en de terugkeer naar haar oorsprong, God.

Langs de weg van kennis (gnosis) wilden de gnostici de mystieke eenwording met God ervaren. Men moest dan in de geheimen ingewijd worden. Allereerst diende men inzicht te krijgen in de ware aard der dingen, nl. dat de ziel van haar gevangenschap in de materie moet worden bevrijd om terug te keren naar God, haar oorsprong. Vervolgens was er kennis nodig van de weg terug naar God. Immers, tussen God en de materiële wereld stonden allerlei geestelijke machten, die de terugkeer van de ziel door hun machtsgebied mogelijk konden maken en zo als middelaars tussen God en de menselijke ziel fungeerden. Deze geestelijke machten, door de joods-christelijke gnostici engelen genoemd, werden door de Grieken geïdentificeerd met 'goden' of geesten, die aan de opeenvolgende planeetsferen waren verbonden. Zo kende men een groot aantal 'hemelen' en een hele rangorde van geestelijke overheden en machten tussen de mens en God. De ziel moest door de invloedssfeer van al deze machten reizen om tot de aanschouwing van God of de mystieke eenwording met Hem te komen.

Tenslotte diende men ook te weten hoe de ziel zich moest ontdoen van de gebondenheid aan de materie. Daartoe paste men reinigingsriten (zoals baden) toe en ascese (onthouding van vlees, sterke drank en seksualiteit) en soms zelfs zelfkastijding (langdurig vasten, ontbering, zelfpijniging). Voor de meeste gnostici speelden deze zaken een grote rol bij het bereiken van de verlichting, maar er was ook een stroming, het zogenaamde 'libertinisme', die in het geheel geen kwaad zag in losbandigheid. Deze gnostici (meestal nogal Grieks georiënteerd) meenden, dat het lichamelijke en dat wat men met het lichaam deed, op geen enkele manier invloed uitoefende op de ziel van de mens, wanneer deze zich door de ware gnosis vrij wist van de materie. Wanneer de ziel eenmaal de verlichting had ontvangen, was zij hoog boven al het aardse verheven; het deed er vervolgens niet meer toe, hoe men zich in het dagelijks leven gedroeg. De volleerde gnosticus, die de mystieke eenwording met God had ervaren, werd teleios (volmaakt) genoemd. Deze vereniging met God of het goddelijke kon al vrij snel worden bereikt. Het levensdoel van de gnostici lag dan ook niet in het hiernamaals; ze geloofden daarom niet in een toekomstige opstanding uit de doden (zeker niet in een opstanding van het lichaam) of in een gericht bij de komst van de Heer. In hun visie moest het moment van de verlichting, waarbij de ziel zich bevrijd wist van het lichaam, beschouwd worden als een 'opstanding uit de doden'.

De gnostici konden zich ook niet voorstellen, dat de hoge, absoluut geestelijke God een materiële, stoffelijke wereld zou hebben geschapen. De schepping was, volgens hen, dan ook het gevolg van een ongeluk, het toeval, of veroorzaakt door engelen of een boosaardige macht, de zogenaamde dēmiourgos. Vervolgens hadden zij ook problemen met de vleeswording van Christus; immers, hoe kon een absoluut geestelijke God zich verbinden met een lichaam van vlees en bloed. Sommigen, de zogenaamde 'doceten' (van het Griekse dokeŠ= schijnen), meenden dat Jezus Christus een bovenaardse geestelijke macht was, die om de mensen te verlossen een 'schijnlichaam' had aangenomen. In dat schijnlichaam had hij de mensen de ware gnosis verkondigd en een voorbeeld nagelaten om de weg van de gnosis te gaan. Zijn sterven (het sterven van Zijn schijnlichaam) had dan ook verder geen heilsbetekenis. Anderen meenden, dat Jezus een gewone jood was, geboren uit Maria en Jozef. Bij zijn doop verbond de goddelijke Christusgeest zich tijdelijk met de mens Jezus (adoptianisme). Omdat de goddelijke Christus nu eenmaal niet kon sterven, moest Hij Jezus wel vóór de kruisiging verlaten hebben. Ook in deze visie had de kruisdood van Jezus geen betekenis, maar Zijn doop daarentegen wel; die zag men als het moment van de verlichting.

4. De bestrijding van gnostische leringen in Galaten-Titus

De bespreking van gnostische elementen in de overige brieven van Paulus (Rom.; 1Cor.; 2Cor.) gebeurt elders. Wij zullen er hier slechts af en toe naar verwijzen. Hetzelfde geldt voor Hebreeën en de katholieke brieven (1, 2 Petr.; Jud.; Jac.; 1,2 en 3Joh.).

4.1 Galaten

In de brief aan de Galaten is geen duidelijke aanwijzing te vinden waaruit blijkt, dat Paulus hier gnostische gedachten bestrijdt. Een omstreden kwestie is wat Paulus met stoicheia tou kosmou (lett.: elementen van de kosmos) bedoelt (Gal.4:3,9, vgl. Col.2:8,20). Meestal brengt men deze 'wereldgeesten' (NBG) in verband met de instellingen van de Mozaïsche wet, die door bemiddeling van engelen (Gal.3:19) is gegeven. Wanneer men echter de relatie stoicheia - engelen benadrukt, is er mogelijk meer aan de hand. De heidenen hadden een voorliefde voor de verering van goden, die verbonden werden met hemellichamen (o.a. Uranus, Mars, Jupiter). In bepaalde gnostische groepen werden deze goden geïdentificeerd met engelen. Men kan dan in de stoicheia stergoden of sterengelen zien, die vanwege hun verband met de hemellichamen tijden en gelegenheden aangeven: dagen, maanden en jaren. Want nadat Paulus de stoicheia heeft genoemd in 4:9, zegt hij in vs.10: 'Dagen, maanden, vaste tijden en jaren neemt gij waar.' In de brief aan de Galaten is dit alles echter minder duidelijk dan in de brief aan de Colossenzen, waar met de stoicheia geestelijke machten zijn bedoeld, die als engelen vereerd worden (Col.2:18).

Paulus' opmerking in Gal. 1:8 ('ook al zouden wij, of een engel uit de hemel, een evangelie verkondigen, afwijkend van hetgeen wij u verkondigd hebben') kan zuiver hypothetisch zijn, maar het is ook mogelijk, dat de dwaalleraren in Galatië inderdaad beweerden een speciale openbaring van engelen te hebben ontvangen (vgl. Col. 2:18).

4.2 Efeziërs

De brief van Paulus aan de Efeziërs is oorspronkelijk waarschijnlijk een algemene zendbrief geweest aan de gemeenten in Asia. De brief werd aan Tychikus meegegeven tegelijk met die aan de Colossenzen. In deze laatste brief is uitdrukkelijk sprake van een bestrijding van een joods-gnostische dwaalleer, maar zoiets mogen we in een algemene zendbrief niet zo snel verwachten.

Toch is het opmerkelijk, dat Paulus in de brief aan de Efeziërs (evenals in de brief aan de Colossenzen) zijn woordkeus zo sterk heeft laten bepalen door de gnostische terminologie; verschillende malen noemt hij de machten en overheden in de hemelse gewesten (1:21; 2:2; 3:10; 6:12), waarvan de gnostici hulp verwachtten bij de terugkeer van de ziel naar God. De term plÄ“rÅma (volheid), die in de latere gnostiek een aanduiding was voor het geheel aan geestelijke machten, gebruikt Paulus regelmatig in deze brief met een geheel andere betekenis (1:10; 1:23; 3:19; 4:13). De geheime leer van de gnostici werd mustÄ“rion (geheimenis) genoemd; Paulus gebruikt dit woord om aspecten van Gods heilsplan aan te geven, die pas nu door God zijn geopenbaard (1:9; 3:3,9; 5:32). Verder willen we nog wijzen op begrippen als wijsheid, inzicht, verstand en kennis die in het woordgebruik van gnostici zo'n belangrijke plaats innamen (1:8,9,17; 3:3,4,5,10,19; 4:13,18; 5:17). Ook een opmerking zoals 'de volmaakte man' (4:13) lijkt te wijzen op een bewust gebruik van gnostische terminologie. Zonder dat Paulus een speciale dwaalleer direct aanvalt, noemt hij wel het gevaar van dwaalleer (4:14) en 'ijdele woorden' (5:6). Paulus' opmerking in Ef.5:29 ('want niemand haat ooit zijn eigen vlees, maar hij voedt het en koestert het') zal de gnostische lezers wel bijzonder getroffen hebben; zij beoefenden volgens Col.2:23 immers een strenge ascese, waarbij ze door vasten en zelfkastijding de verlossing van hun ziel wilden bewerken. Dat het huwelijk moet worden beschouwd als een goddelijk geheimenis (5:31,32) moet voor gnostici, die in de meeste gevallen in volledige onthouding wilden leven (vgl. 1Tim.4:3), zeer confronterend hebben geklonken. De brief aan de Efeziërs is geen directe aanval op de gnostische beweging, maar Paulus heeft bij het schrijven stellig beseft, dat gnostische gedachten in heel Asia leefden. De woordkeus en inhoud van zijn brief hebben duidelijk de bedoeling de christenen hiertegen te beschermen.

4.3. Filippenzen

De dwaalleraren, die Paulus in de brief aan de Filippenzen bestrijdt, zijn hoogstwaarschijnlijk joden-christenen die de heiden-christenen in Filippi wilden verleiden tot het onderhouden van de joodse spijswetten en de besnijdenis (3:2,3). Ook Paulus' opmerkingen in Fil.3:19,20 kunnen gemakkelijk in die richting uitgelegd worden; 'hun God is de buik' is te verklaren uit het gegeven dat de joden heil verwachtten van het onderhouden van de spijswetten; 'hun eer stellen zij in hun schande' (schaamte) is een verwijzing naar de besnijdenis waar de joden prat op gingen.

Anderen willen echter onderscheid maken tussen de gedeelten 3:2-11; 3:12-16 en 3:17-21 en geloven dat Paulus hier reageert op verschillende soorten dwalingen. Het eerste gedeelte is een duidelijke bestrijding van de joden-christenen, die de gelovigen de besnijdenis wilden opleggen.

In 3:12-16 is het kernwoord echter teleios (volmaakt). Dit nu kan behalve op het onberispelijk nakomen van de wet, ook slaan op een vorm van gnosis, waarbij diegenen, die langs mystieke wijze de eenwording met God meenden te hebben ervaren, zichzelf als teleios beschouwden. Zij keken neer op de overige gelovigen, die deze staat niet hadden bereikt. Paulus bestrijdt in 3:12 de mogelijkheid om in dit leven reeds volmaakt te zijn; maar aan de andere kant is diegene, die gelooft in Jezus Christus en die zich richt op de hoop, die voor hem ligt, in Hem al volmaakt geworden (3:14,15). En hij is gericht op het volmaakte dat Christus hem zal geven bij Zijn komst.

De verzen 3:17-21 zouden zeer goed kunnen slaan op libertinistische gnostici; immers, dezen waren van mening, dat wanneer iemand tot het inzicht was gekomen, dat de verlossing een zuiver geestelijke aangelegenheid was, het er dan totaal niets meer toe deed hoe men zich 'in het vlees', in het lichaam gedroeg. Alleen de geest zoekt de weg terug naar God, maar het (materiële) menselijk lichaam is verwerpelijk en gaat toch verloren. 'Buik', 'schande' en 'aardsgezind' in 3:19 spreken in dit geval over hun ethische onverschilligheid. Ze zijn aardsgezind en vleselijk. Paulus maakt duidelijk, dat deze manier van leven een vijand is van het kruis (3:18), want Christus heeft geleden om de gehele mens te verlossen (1Thess.5:23), niet slechts de geest. Het lichaam van de mens heeft als bestemming, dat het opgewekt en veranderd wordt en aan Christus' verheerlijkt lichaam gelijk zal zijn (3:21; vgl. 1Cor.15:49vv.; 2 Cor.4:10,11). Wie echter meent in losbandigheid te kunnen leven, omdat zijn geest toch wel is verlost, zal zijn einde vinden in het verderf (3:19; vgl. 1Cor.6: 10; 2Petr. 2:1,3,12,19; Jud. 10).

4.4 Colossenzen

De brief aan de Colossenzen is evenals de brief aan de Galaten geschreven met het doel een dwaalleer te bestrijden. De toon van de brief is enigszins voorzichtig, omdat Paulus de gemeente zelf nooit had bezocht. Hij schrijft de brief uit bezorgdheid over de gelovigen naar aanleiding van verontrustende berichten, die hij via Epafras ontving.

De dwaalleer die Paulus bestrijdt, is een sterk joods getinte vorm van gnosis. Aan het begin van de 2de eeuw voor Christus had de Syrische vorst Antiochus III (de Grote) tweeduizend joden uit Syrië en Babylon laten deporteren naar Frygië, de provincie waarin Colosse lag. Ten tijde van Paulus zullen in deze provincie enkele tienduizenden joden hebben gewoond (dit op grond van een mededeling van Cicero over het afdragen van de tempelbelasting uit deze streek; Pro Flacco 28:68). Paulus geeft geen uiteenzetting van de in Colosse verkondigde dwaalleer. Deze moeten we reconstrueren aan de hand van zijn reacties. Dan blijken de elementen van deze leer te bestaan uit:

a. joodse invloed: besnijdenis (2: 11), het houden van joodse feestdagen (2:16), het in acht nemen van joodse spijswetten (2:21,22), het vereren van engelen (2:18).

b. heidense elementen: nadruk op filosofie en kennis (2:8,23), het ingewijd zijn in bepaalde mysteriën (2:18), het zich onderwerpen aan de elementen van de kosmos (2:8,20), ascese, minachting voor het lichaam en zelfvernedering (2:18,23). Het totaalbeeld is dat van een reeds vrij sterk ontwikkelde joods getinte gnosis. Paulus' veelvuldig gebruik van de termen plÄ“rÅma (volheid) en teleios (volmaakt) en zijn opmerkingen over de plaats van de geestelijke overheden en machten maken ons duidelijk, dat het beeld vele overeenkomsten vertoont met de latere gnostische stelsels. Wij nemen aan, dat Paulus' vermaningen in hfst. 3 een min of meer op zichzelf staand thema vormen, maar het is natuurlijk mogelijk dat de in 3:5 vermelde hartstochten en begeerten ook uitingen zijn van libertinistische gnostiek.

In zijn bestrijding van de dwaalleer maakt Paulus bewust gebruik van de terminologie van de gnostici (volheid, volmaaktheid, wijsheid, inzicht etc.). Hij blijkt goed op de hoogte te zijn van hun gedachtewereld en gaat daar met een fijnzinnige humor op in. Paulus begint zijn weerlegging van deze dwaalleer door duidelijk te maken, dat wijsheid en kennis voor de gelovigen geen doel op zichzelf zijn, maar dat zij dienen om de wil van God te verstaan, om Hem te behagen en langs de weg van gehoorzaamheid aan Zijn wil vrucht te dragen; dat mag pas 'rechte kennis' van God genoemd worden (1:9,10).

Waarschijnlijk werd Christus door deze gnostici beschouwd als een van de vele bemiddelende machten, die tussen God en de menselijke ziel instaan, want Paulus bespreekt in 1:15-20 de persoon en plaats van Jezus Christus. Christus is verheven boven de schepping, ja zelfs boven alle geestelijke overheden, die door de gnostici werden vereerd. Hij is niet een deel van de volheid, maar de gehele volheid van God woont in Hem (1:19). Hij is de enige door wie men tot God kan komen. Christus maakt geen deel uit van de schepping, maar Hij is Zelf de Schepper (1:16). En de geestelijke overheden en machten blijken net zozeer geschapen als de materiële schepping, die door de gnostici werd veracht (1:16). En deze machten moeten evenals de materiële dingen met God worden verzoend (1:20). De verlossing geschiedt niet langs de moeizame weg van de terugkeer van de ziel naar God, maar door de vergeving van zonden, verzoening met God door het 'materiële' bloed van Jezus Christus, door het sterven van het stoffelijke 'lichaam zijns vleses' (1:14,20-22). De verlossing blijkt niet te bestaan uit de bevrijding van de ziel uit de gevangenis van het lichaam. De vervreemding tussen God en mens is helemaal niet gelegen in het feit, dat de mens een stoffelijk lichaam heeft, maar dat hij een zondaar is (1:21). Juist die zaken, waar de gnostici minachting voor hadden (lichaam, vlees en bloed), blijken van de grootste waarde te zijn. De volheid van God blijkt zelfs in Jezus Christus een lichaam te hebben aangenomen (1:19; 2:9) Dit was voor de gnostici een absurde gedachte.

In het volgende gedeelte (1:24-2:3) vertelt Paulus, dat ook hij een mysterie kent; geen mysterie dat handelt over de rangorde van engelen, maar het nu openbaar geworden geheimenis van God, nl. Jezus Christus door wie ook de heidenen deel kunnen gaan uitmaken van Gods volk en mogen delen in de heerlijkheid, die al Gods kinderen zullen ontvangen (1:27). De werkelijke wijsheid ligt dan ook niet in kennis van mysteriën en filosofische speculaties, maar is besloten in de relatie met Christus (2:3,8).

De joodse ceremoniële gebruiken die de dwaalleraren belangrijk achtten, zoals besnijdenis (2:11), het houden van feestdagen (2:16) en het bewaren van rituele reinheid (2:21), hebben afgedaan, omdat deze regels hun geldigheid sinds de dood en opstanding van Jezus Christus hebben verloren (2:11). Paulus typeert deze regels als een 'schaduw', terwijl het 'lichaam' (de werkelijkheid) van Christus is (2:17). Dit is een omkering van de Platonische ideeënleer, waarin juist de ideeën 'werkelijk' zijn, maar de aardse lichamen slechts schaduwen worden genoemd van de ideeën.

De hele engelenverering (2:18) is uit den boze. Christus heeft immers alle overheden en machten onttroond en verslagen, toen Hij stierf aan het kruis. Hier (2:15) en elders (Ef.6:12) identificeert Paulus deze geestelijke machten met boze geesten. Alleen Christus komt verering toe (2:19; 1Cor.8:5,6). Hij noemt de kennis van de geestelijke wereld, waar de gnostici zo trots op waren, 'vleselijk denken' (2:18). Dit is een schot in de roos; de gnostische kennis plaatst Christus nl. niet in het centrum en maakt de mens opgeblazen, omdat hij neerkijkt op de anderen, die niet ingewijd zijn (2:18,19).

Tenslotte eindigt Paulus zijn betoog tegen de dwaalleraren met de stelling, dat alle ascetische oefeningen, zelfkastijding en alle zogenaamde wijsheid tot gevolg hebben dat men eigenwijs, trots en zelfgenoegzaam wordt (2:23). De geest van de mens vindt langs die weg geen verlossing; integendeel, alleen het vlees, de oude zondige natuur van de mens, wordt erdoor bevredigd. In wezen probeerden de gnostici, in het voorbijgaan aan genade en verzoening, langs de weg van eigen inspanning en wijsheid de hemel te bereiken.

4.5 1 en 2 Thessalonicenzen

De eerste en tweede brief aan de Thessalonicenzen zijn vermoedelijk Paulus' oudste brieven (mogelijk is Galaten nog ouder), geschreven rond het jaar 50 vanuit Corinthe. Zo vinden we in deze brieven de neerslag van Paulus' eerste confrontatie met de libertinistische gnosis binnen de gemeente. Het is natuurlijk mogelijk om de verschillende leerstukken in beide brieven te beschouwen als op zichzelf staande onderwerpen (zeker is de van buiten komende vervolging van de gemeenteleden zo'n op zichzelf staand gegeven), maar bijna zeker moeten we Paulus' onderwijs over de opstanding der doden (1Thess.4:13vv.), de dag des Heren (2Thess.2:2) en zijn veroordeling van het ongeregelde gedrag van sommige gemeenteleden (1Thess.4:11; 2 Thess.3:6,11) beschouwen als samenhangende thema's. Mogelijk hoort ook de seksuele onreinheid (1Thess.4:3-8) bij dezelfde problematiek. Door een verkeerde vertaling van enestēken (gekomen zijn) in 2Thess.2:2 meende men eeuwenlang, dat de door Paulus bestreden dwaalleer bestond uit een soort van dweperij; men vertaalde enestēken met 'aanstaande zijn' (SV). Paulus' doelgroep zou bestaan hebben uit mensen, die onder de druk van de vervolgingen kwamen tot overspannen toekomstverwachtingen en ophielden met hun dagelijks werk in de mening, dat de dag des Heren wel spoedig zou komen. Tegenwoordig huldigt men de mening, dat Paulus te maken had met de eerste aanzetten van een libertinistische gnostiek binnen de gemeente.

In de eerste brief aan de Thessalonicenzen wordt er nog niet gesproken van een dwaalleer of over misleiden. Het blijkt dat sommigen geen hoop hebben op een lichamelijke opstanding uit de doden (1Thess.4:13vv.). Verder wordt gezegd dat sommigen (dezelfde mensen?) het niet nodig vinden om te werken; zij voeren een groot woord in de gemeente, maar leven ondertussen op kosten van anderen (1 Thess.4:11,12). Tenslotte is er sprake van ontucht tussen gemeenteleden onderling (1Thess.4:3-8). In de tweede brief aan de Thessalonicenzen spreekt Paulus wel over misleiding (2Thess.2:2,3). Sommigen verkondigen met een beroep op een geestesuiting of (mogelijk) een brief van Paulus, dat de dag des Heren reeds gekomen is en men dus niet meer hoeft uit te zien naar een wederkomst van de Heer. De broeders die in de eerste brief al waren vermaand vanwege hun ongeregelde gedrag, wordt nu gezegd dat ze buiten de gemeente gezet zullen worden als zij niet luisteren. Zij moeten 'rustig' bij hun werk blijven en niet bezig zijn met wat geen werk is (2Thess. 3:6,10,11,14). Wij krijgen de indruk dat het gaat om libertinistische gnostici. Zij geloofden niet in een opstanding van de doden of een komst van de Heer in de toekomst, maar zij interpreteerden deze verwachtingen als zuiver geestelijk. Volgens hen was diegene, die de verlichting had ontvangen (wiens ziel absoluut vrij was van het materiële lichaam), reeds 'opgestaan uit de doden' (vgl. 2Tim.2:18). Er was geen enkele hoop voor een opstanding van het lichaam (vgl. 1Cor.15:12), omdat het stoffelijke verwerpelijk was. In dit leven moest men door mystieke ervaring de verlossing van de ziel bereiken. Zo geloofden deze gnostici ook niet in een historische dag van het oordeel. Deze dag des Heren was allang aangebroken. Het feit of de ziel van de mens al dan niet bevrijd was uit de gebondenheid van zijn lichaam, dát was zijn oordeel (vgl. Joh.3:18,19; 5:14).

Wanneer dan de verlossing een zuiver geestelijke aangelegenheid was, en deze totaal buiten het lichaam omging, was het ook niet meer belangrijk hoe men op aarde leefde. Zo leefden deze gnostici in losbandigheid (vgl. 1Cor.5:1), profiteerden van de liefdemalen in de gemeente (vgl. 1Cor.11:20,21), vonden het niet nodig door 'gewone handenarbeid' in hun levensonderhoud te voorzien en voerden in de gemeente een groot woord (vgl. Rom.16:18). Deze vorm van libertinisme was kenmerkend voor de meer Grieks (heidens) georiënteerde gnostici in Corinthe en Thessalonica. Volgens 2Thess.2:2,3 deden de misleiders mogelijk een beroep op een prediking of een brief van Paulus. Ook 2Petr.3:15,16 waarschuwt ervoor, dat onstandvastige lieden tot hun eigen verderf uitspraken van Paulus uit hun verband rukten en verdraaiden. Ook hier gaat het over de komst van het oordeel. Waarschijnlijk probeerden deze mensen hun tegenstelling tussen geest en materie te baseren op Paulus' onderscheid tussen geest en vlees (de nieuwe natuur en de oude natuur van de mens). Paulus bestrijdt deze dwaalleer in de eerste brief op een zachtaardige wijze. Ten aanzien van het ongeregelde gedrag laat hij het bij een vermaning (1Thess.4:11) en bij het verwijzen naar zijn eigen voorbeeld. Hij had door dag en nacht te werken in zijn eigen onderhoud voorzien (1Thess.2:9-12). Verder bestrijdt Paulus met een woord des Heren, dat degenen die leven, in het voordeel zijn bij hen die reeds gestorven zijn (1Thess.4:15). Zoals Christus uit de doden opstond, zullen ook alle gestorven gelovigen opstaan uit de dood (vgl. 1Cor.15:12-22). Allen, de gestorvenen en de levenden, zullen bij de komst van Christus met Hem worden verenigd (1Thess. 4:16,17). Het belangrijkste is dat alle gelovigen met een heilige levenswandel (als kinderen des lichts) in de verwachting leven van de komst van Christus (1Thess. 5:4-10). In de tweede brief treedt Paulus strenger op. Hij heeft gehoord dat de dwalende broeders zich niet lieten terechtwijzen en is van mening, dat er sprake is van misleiding (2Thess.2:3). De dag des Heren is helemaal nog niet gekomen; zij mag niet vergeestelijkt of verinnerlijkt worden. Daarom laat Paulus duidelijk uitkomen, dat de komst van Christus (de dag des Heren) een historische gebeurtenis is, die door allerlei historische gebeurtenissen voorafgegaan en aangekondigd wordt (2 Thess.2:3-12). De gelovigen worden opgeroepen het Evangelie vast te houden, zoals Paulus het hun doorgegeven heeft (2:5,15; vgl. 2Cor.11:4). Voor het eerst gebruikt Paulus hier (2Thess.2:7) ook het woord mustērion (geheimenis); dit geheimenis is echter geen hogere kennis van de geestelijke wereld, maar het geheimenis der wetteloosheid, een demonisch geheimenis. Nóg duidelijker dan in de eerste brief vermaant Paulus de ongeregelde broeders aan het werk te gaan; hij heeft als prediker van zijn recht om van het Evangelie te leven geen gebruik gemaakt, maar met zijn eigen handen gewerkt, zo mogen dan ook deze broeders geen misbruik maken van de vrijgevigheid van anderen. Zij moeten zich bovendien rustig houden, want door hun woorden misleiden zij anderen. Diegenen die niet luisteren naar wat Paulus schrijft, zullen van nu af aan onder tucht komen te staan (3:6-15).

4.6 1 Timotheüs

De in de twee brieven aan Timotheüs behandelde dwaalleringen vertonen overeenkomsten; zo wordt de dwaalleraar Hymeneüs zowel in 1Tim.1:20 als in 2Tim.2:18 met name genoemd.

De kenmerken van de in 1 Timotheüs bestreden dwaalleer zijn: het brengen van een andere leer, het zich bezig houden met mythen en eindeloze geslachtsregisters, die speculaties ten gevolge hebben (1Tim.1:4). Het geloof van de dwaalleraren heeft schipbreuk geleden (1Tim.1:19, vgl. 2Tim.2:17,18), omdat men de hoop op de opstanding der doden heeft laten varen en beweert, dat deze al heeft plaatsgehad (in geestelijke zin). Men ontkent mogelijk de unieke plaats van Jezus Christus (2:5) en wellicht spelen vrouwen in de verbreiding van de dwaalleer een rol (2:11,12). Verder heeft Gods Geest door profetieën gesproken, dat deze dwaalleer uitloopt op allerlei ascetische praktijken, waarbij het huwelijk wordt verboden, als ook het eten van allerlei spijzen en er verachting is voor het geschapene (4:2-4). In dit verband wijst 1 Tim.2:15 er misschien op dat het moederschap werd afgewezen. Vandaar dat Paulus vrij scherp zegt m.b.t. de vrouw: '... maar zij zal zalig worden, door het krijgen van kinderen ...' Ook de opmerkingen over de 'oefening van het lichaam' (4:8) en het niet drinken van wijn (5:23) kunnen in het licht van genoemde ascese worden gezien. Vervolgens wijst Paulus op een verband tussen geldzucht en de verbreiding van de dwaalleer (6:3vv.). We zullen hieruit moeten opmaken dat de leraren zich lieten betalen voor hun onderwijs. Hij eindigt zijn tekening van deze dwaalleer met te zeggen dat zij ten onrechte gnÅsis (kennis) wordt genoemd (6:20). Deze kennis blijkt te bestaan uit holle klanken en tegenstellingen (anti-theseis) en maakt dat de woordvoerders het spoor der waarheid kwijt raken (6:21). Bij de 'tegenstellingen' moeten we waarschijnlijk denken aan tegenstellingen als die tussen geest en materie. Het beeld dat Paulus geeft, is dat van een al vrij duidelijk ontwikkelde joods georiënteerde gnosis.

Niet geheel duidelijk is echter wat we moeten denken bij de mythen en eindeloze geslachtsregisters. Er zijn twee mogelijkheden, die niet zo ver van elkaar hoeven te liggen.

Wanneer we 'mythen en geslachtsregisters' bekijken vanuit strikt joods gezichtspunt, moeten we denken aan de tÅledÅt (lett. verwekkingen) uit Genesis (Gen.2:4; 5:1; 6:9; 10:1; 11:10). Dit woord wordt meestal met geslachten, nakomelingen vertaald, maar ook de aarde heeft zijn tÅledÅt (geschiedenis van ontstaan). Binnen het jodendom bestonden er speculaties over de geestelijke betekenis van iemands stamboom. Dergelijke speculaties zijn bv. aangetoond bij de Qumrangemeenschap (Dode-Zeerollen).

Wanneer we deze uitdrukking willen verklaren vanuit de latere gnostiek kunnen we denken aan de gnostische stelsels, waarin wordt uitgelegd hoe de verschillende categorieën van geestelijke machten uit elkaar zijn voortgekomen (geëmaneerd) of geboren.

Aangezien de dwaalleer in 1 Timotheüs vrij sterk joods georiënteerd is, zullen we moeten denken aan een combinatie van beide: speculaties over de rangorde en het ontstaan van de geestelijke machten, het ontstaan van de schepping en een leer over de geestelijke dimensie achter iemands stamboom. Onder het lasteren van de dwaalleraren (1:20) moet waarschijnlijk dit speculeren over God en engelen worden verstaan (vgl. 2Petr.2:11-12; Jud.8,10)

De reactie van Paulus op deze dwaalleer heeft een ander karakter dan zijn bestrijding van de vergelijkbare dwaalleer in de brief aan de Colossenzen. Dit komt voornamelijk, omdat hij in dit geval niet schrijft naar een gemeente waarin de dwaalleraren aanwezig zijn, maar aan zijn medewerker Timotheüs. Daarom weerlegt Paulus de dwaalleraren niet, maar wijst Timotheüs vooral op het verkeerde gedrag van deze mensen en draagt hem op de gezonde leer, die hij hem altijd heeft voorgehouden, te handhaven. Timotheüs moet de dwaalleraren bevelen op te houden met het verkondigen van hun ideeën (1:3,4) en met hun ijdel gepraat (1:6).

Al in een vroeger stadium heeft Paulus twee met name genoemde dwaalleraren, Hymeneüs en Alexander (1Tim.1:20, vgl. 2Tim.2:18, evt. 2Tim.4:14), aan de satan overgeleverd, omdat zij de opstanding van de doden loochenden (2Tim.2:18), waardoor zij het geloof van anderen hadden afgebroken.

4.7 2 Timotheüs

Bijzonder spaarzaam is Paulus in deze brief met zijn informatie over het onderwijs van de dwaalleraren. Daarentegen noemt bij nogal wat namen, waarvan Hymeneüs (en mogelijk ook Alexander) al in 1 Timotheüs worden genoemd (1Tim.1:20). Naast deze beiden noemt Paulus nog Fygelus, Hermogenes en Filetus. Van Hymeneüs en Filetus is de gnostische achtergrond duidelijk, aangezien zij een vergeestelijking van de opstanding uit de doden leren (2Tim.2:18). De dwaalleringen worden verder alleen gekenmerkt als onheilige, holle klanken (2Tim.2:16), dwaze onverstandige strijdvragen (2Tim.2:23), dwarsdrijverij (2Tim.2:25) en mythen (2Tim.4:4). De dwaalleraren vinden nogal gehoor bij de vrouwen met een zondige achtergrond, zonder dat deze echter tot erkentenis van de waarheid komen (2Tim.3:6,7). Wanneer Paulus in 2Tim.3:1 spreekt over de zware tijden in de laatste dagen, bedoelt hij vermoedelijk de uitwerking van de reeds aanwezige dwaalleer. Hij kenmerkt de aanhangers ervan als geldgierig, pochers, vermetel, kwaadsprekers ... met meer liefde voor genot dan voor God (2Tim.3:2-4). Deze karakterisering doet ons eerder denken aan libertinisten dan aan de ascetische gnostici uit 1 Timotheüs.

Paulus vermaant Timotheüs vooral geen woordenstrijd te voeren met de dwaalleraren (2Tim.2:14,16,23,24), hen op een afstand te houden (2Tim.3:5; 4:15) en door een gezonde prediking van het woord van God hen kortweg te weerleggen (2Tim.2:15; 3:16; 4:2).

4.8 Titus

De weinige informatie die Paulus in de brief aan Titus geeft over de dwaalleraren op Kreta, levert ons hetzelfde beeld op als in 1 Timotheüs. De dwaalleraren zijn ijdele praters en reisleiders, vaak met een joodse achtergrond (Tit.1:10). Zij onderwijzen joodse mythen en leggen aan de gelovigen wetten op (Tit.1:14), die vooral betrekking hebben op rein en onrein (Tit.1:15), waarschijnlijk spijswetten. Dat er niet alleen sprake is van gewoon jodendom blijkt uit de mythen (1:4) en de geslachtsregisters (Tit.3:9) die reeds bij 1 Timotheüs zijn besproken. Tenslotte bleken door het optreden van de dwaalleraren scheuringen in de gemeenten te ontstaan (Tit.3:10).

Paulus' advies aan Titus is om door een gezonde leer de tegensprekers kortweg te weerleggen en hun de mond te snoeren (Tit.1:11,13; 2:1,8,15; 3:8), hij moet niet ingaan op hun strijdvragen (Tit.3:9). De ware gelovigen moeten zich verder kenmerken door een hoogstaand zedelijk gedrag en goede werken (Tit. 1:6-8; 2:2-14; 3:1,2,8,14).

5. Conclusie

Al deze gegevens in de brieven van Paulus geven aan hoe vruchtbaar de bodem in de vroegchristelijke gemeente was voor het ontstaan van allerlei gnostische leringen. Maar tevens is duidelijk hoe sterk tegenover de gnostische dwalingen de menswording van de Zoon van God wordt geopenbaard. Het heil wordt niet verkregen door een bevrijding van de ziel uit de kerker van het lichaam, maar door de vergeving van zonden. En deze vergeving van zonden en verzoening met God kan alleen ons deel worden door het plaatsvervangend sterven van Jezus Christus.

auteur; drs G.A van veelen.

Link naar bericht
Deel via andere websites

Mag je dat integraal plaatsen? Daarnaast... ik denk dat gnosis en mystiek niet hetzelfde hoeven te zijn en vice versa. Bevindelijk gereformeerden zijn een soort van mystiek en kennen ook een soort van gnosis (God die zich zelf steeds meer leert kennen in verschillende lagen van kennis), maar dat zegt niets over gnosticisme in het christendom ;)

Link naar bericht
Deel via andere websites

Ik denk dat Jezus meer praatte vanuit het mystiek dan vanuit de gnosis. Gnosis is dan ook meer voor geleerde die geloven dat de mens zichzelf enkel kan verbeteren door het vergaren van informatie. Het is dan ook geen toeval dat artsen een dia-gnosis stellen, ik heb persoonlijk niks gehoord over Jezus die alle symptomen afging voordat hij ging degene ging genezen. :)

Daarnaast sprak hij ook weleens cryptisch tot mensen, zodat enkel degene die echt kunnen horen het zouden horen. Zo zoekt het het selecte groepje van mensen vanzelf op. Dat is heel wat anders dan enkel bepaalde informatie te verstrekken in een gesloten groep waar enkel ingewijden toegang tot hebben. Wat dat betreft zie ik twee vormen van geheimhouding, het een omdat velen de informatie niet zouden kunnen dragen maar het evengoed in een cryptische vorm krijgen. En de andere geheimhouding die doelbewust geheim wordt gehouden en enkel beschikbaar is voor een select clubje, die misschien macht uit de betreffende kennis verkrijgen.

Oftewel iemand die mensen cryptisch een brood recept leert, of iemand die z'n recept geheim houdt zodat hij z'n brood kan blijven verkopen aan mensen. Geen idee hoe dat is bij degene waar Thorgrem het over heeft, misschien gewoon eens ernaar vragen. :)

Link naar bericht
Deel via andere websites

Daarnaast sprak hij ook weleens cryptisch tot mensen, zodat enkel degene die echt kunnen horen het zouden horen. Zo zoekt het het selecte groepje van mensen vanzelf op. Dat is heel wat anders dan enkel bepaalde informatie te verstrekken in een gesloten groep waar enkel ingewijden toegang tot hebben. Wat dat betreft zie ik twee vormen van geheimhouding, het een omdat velen de informatie niet zouden kunnen dragen maar het evengoed in een cryptische vorm krijgen. En de andere geheimhouding die doelbewust geheim wordt gehouden en enkel beschikbaar is voor een select clubje, die misschien macht uit de betreffende kennis verkrijgen.

Het klopt dat Jezus inderdaad soms met opzet cryptisch sprak. Toch gaf Hij soms de verklaring voor Zijn raadselachtige verhalen alleen aan Zijn discipelen. Zie hieronder een voorbeeld waar Hij cryptisch sprak tot het volk en alleen de uitleg gaf aan Zijn volgelingen (die het verhaal zelf ook niet snapten zonder Zijn uitleg).

Bijbelcitaat {SIMPLETEXT}:4 Toen er nu veel volk samenstroomde en uit elke stad mensen tot Hem kwamen, sprak Hij door een gelijkenis: 5 Een zaaier ging uit om zijn zaad te zaaien. En bij het zaaien viel een deel langs de weg en het werd vertrapt en de vogelen des hemels aten het op. 6 En een ander deel viel op de rotsbodem, en toen het opkwam, verdorde het, omdat het geen vochtigheid had. 7 En een ander deel viel midden tussen de dorens, en de dorens kwamen tegelijk op en verstikten het. 8 Een ander deel viel in goede aarde, en toen dat opgekomen was, bracht het honderdvoudige vrucht voort. Dit zeggende, riep Hij: Wie oren heeft om te horen, die hore.

9 Zijn discipelen vroegen Hem, wat de bedoeling van deze gelijkenis was. 10 En Hij zeide: U is het gegeven de geheimenissen van het Koninkrijk Gods te kennen, maar aan de anderen (worden zij gepredikt) in gelijkenissen, opdat zij ziende niet zien en horende niet begrijpen. 11 Dit is de gelijkenis: Het zaad is het woord Gods. 12 Die langs de weg, zijn zij, die het gehoord hebben; daarna komt de duivel en neemt het woord uit hun hart weg, opdat zij niet zouden geloven en behouden worden. 13 Die op de rotsbodem, zijn zij, die het woord, zodra zij het horen, met blijdschap ontvangen; en dezen hebben geen wortel, zij geloven voor een tijd en in een tijd van beproeving worden zij afvallig. 14 Wat in de dorens viel, dat zijn zij, die het gehoord hebben; en gaandeweg worden zij door zorgen en rijkdom en lusten des levens verstikt en zij brengen het niet tot vrucht. 15 Dat in goede aarde, dat zijn zij, die met een goed en vroom hart het woord gehoord hebbende, dat vasthouden en vrucht dragen in volharding.

Link naar bericht
Deel via andere websites

Klopt, omdat hun grotere fruitmanden hadden en meer fruit kunnen dragen. De bevolking kreeg de zaadjes waarvan de vrucht met de tijd duidelijker zou worden, maar enkel met goede liefdevolle verzorging. Het verschil tussen iemand z'n mand te vullen met fruit, en een mand die zich langzaam vult naarmate de tijd vordert. En wie zijn wij om te oordelen over wie er kan horen, degene die willen horen, horen het. :)

Link naar bericht
Deel via andere websites

Als je daadwerkelijk academisch geïnteresseerd bent in het fenomeen gnostiek kun je beter te rade gaan bij iemand die op dat gebied ook academische credentials heeft, zoals bijv. Karen L. King. Het is historiografisch nogal een lastige zaak om een beweging te beschrijven aan de hand van polemische uitlatingen van outsiders, iets waar de auteur weinig benul van lijkt te hebben. Bovendien, als je alle zaken waartegen vroege christenen polemiseerden wil typeren als gnostiek of gnostisch wordt het gebruik van die term erg weinigzeggend.

Link naar bericht
Deel via andere websites

Maar mag het? Het is een aardig stuk, maar op die manier is er niet veel gnostiek in de Christelijke Kerk. In de meeste kerken zul je een vorm van openbaring tegen komen, onbeschrijflijke kennis, het Aanschouwen van God. Het Omarmen van God. Katholieken die Christus werkelijk tegenwoordig 'zien'. Charismatischen die gedoopt worden door de Geest. Christenen die zich geroepen weten tot een ambt, bediening of missie. Gereformeerden met hun middelijke godsontmoeting.

Het mysterie, de geheimenis waar iedereen het bestaan van weet. Niet stiekem, geen gnosis.

Link naar bericht
Deel via andere websites

Ik ben het met Raido eens (als ik hem goed begrepen heb) dat er altijd wel kenmerken kunnen zijn in een christelijke stroming die iets weg lijken te hebben van mystiek en gnostiek.

Helaas is het soms zo dat een (of meer) uitspra(a)k(en) van een user een eigen leven op Credible kan/kunnen gaan leiden, waardoor een user (ten onrechte) de ene keer New Age wordt toegeschreven, de andere keer gnostiek, mystiek, dualisme et cetera.

Link naar bericht
Deel via andere websites

Mystiek is overigens mijns inziens een vrij essentieel element binnen het christendom, daar het om het verlangen naar de vereniging met God gaat het het schouwen van zijn Wezen, zijn Aanwezigheid hier. Zonder het mysterie, zonder die schouwing, zou het christendom niet méér dan een droge verzameling leerstellingen en voorschriften worden, waar je uiteindelijk ook niet blij van wordt. Mystiek is dan ook niet op één lijn te stellen met de gnosis.

Link naar bericht
Deel via andere websites
Mystiek is overigens mijns inziens een vrij essentieel element binnen het christendom, daar het om het verlangen naar de vereniging met God gaat het het schouwen van zijn Wezen, zijn Aanwezigheid hier. Zonder het mysterie, zonder die schouwing, zou het christendom niet méér dan een droge verzameling leerstellingen en voorschriften worden, waar je uiteindelijk ook niet blij van wordt. Mystiek is dan ook niet op één lijn te stellen met de gnosis.
Uiteindelijk gaat het er maar net om welk etiketje je waarop plakt. ;)
Link naar bericht
Deel via andere websites

×
×
  • Nieuwe aanmaken...

Belangrijke informatie

We hebben cookies op je apparaat geplaatst om de werking van deze website te verbeteren. Je kunt je cookie-instellingen aanpassen. Anders nemen we aan dat je akkoord gaat. Lees ook onze Gebruiksvoorwaarden en Privacybeleid