Spring naar bijdragen

Matteüs 17: kinderen en vreemden


Aanbevolen berichten

De kinderen zijn vrijgesteld

Toen ze in Kafarnaüm waren aangekomen, kwamen de inners van de tempelbelasting op Petrus af en zeiden: ‘Betaalt uw meester de tempelbelasting niet?’ Hij zei: ‘Jazeker.’ Toen Petrus thuisgekomen was, was Jezus hem voor met de vraag: ‘Wat vind je, Simon? Van wie heffen de koningen van de aarde tol of belasting? Van hun kinderen of van vreemden?’ Toen hij zei: ‘Van vreemden’, zei Jezus tegen hem: ‘In dat geval zijn de kinderen vrijgesteld. Maar om te voorkomen dat wij hun aanstoot geven: ga naar het meer, werp je hengel uit en grijp de eerste vis die je bovenhaalt, en als je zijn bek opendoet, zul je een stater vinden. Betaal daarmee voor Mij en voor jou.’

(Mat. 17:24-27, WV95)

Ik zit een beetje met deze tekst. Wie zijn de koningen, wie zijn de kinderen en wie zijn de vreemden?

Link naar bericht
Deel via andere websites

Ik denk dat je die termen gewoon biologisch moet verstaan. Een koning liet zijn eigen zonen en dochters geen belasting betalen, maar mensen buiten zijn familie weer wel. Jezus wil zo aangeven dat de gelovigen kinderen van God zijn en dus eigenlijk geen tempelbelasting zouden hoeven te betalen. Dat zouden eerder de vreemden moeten doen, dus zij die niet Gods kinderen zijn. In die tijd waren dat de niet-joden, de heidenen.

Link naar bericht
Deel via andere websites

Klinkt logisch. Ik vond er nog dit over:

De tempelbelasting van een halve sikkel, die in Galilea voorafgaand aan het Pascha werd ingezameld, was een jaarlijkse belasting die werd gevraagd van alle Joodse mannen boven de twintig (Misjna tractaat Sjekaliem 1,1-3; 2,1) ter financiering van de normale publieke offers voor de feestdag. Het bedrag was gebaseerd op Exodus 30,11-16 en was meer dan genoeg. Omdat van allen werd verwacht dat deze halve sikkel betaald werd, werd het een soort identiteitsbewijs van het lidmaatschap van de Joodse gemeenschap. De meeste Joodse mannen betaalden het, zelfs als ze zich zorgen maakten over de offercultus in de tempel van Jeruzalem. 'Betaalt uw meester de belasting niet?' (vs. 24) kan aan Petrus zijn gevraagd omdat er discussie was over de vraag of priesters en rabbi's dienden te betalen. Omdat ze naar Jeruzalem zouden gaan voor het Pascha, verwacht Petrus dat Jezus zal betalen. Als Jezus zich bij de groep heeft gevoegd, stelt hij Petrus de vraag naar de geldigheid van de belastingheffing. In wereldlijke koninkrijken verplichten de heersers hun familie niet tot betaling van tol of belasting. Petrus, die Jezus beleden had als de Zoon Gods, wordt gedwongen na te denken over een dilemma: als Jezus de Zoon Gods is, dan wordt Hij niet geacht te betalen voor het huis van Zijn Vader. Dat zonen vrij zijn, impliceert dat de Zoon Gods is vrijgesteld van betaling van tempelbelasting. Deze implicatie gaat Jezus' relatie met de Vader te boven. Christenen, met name binnen de context van Matteüs joods-christelijke gemeenschap, zouden vrij moeten zijn van tempelverplichtingen. De hele offercultus wordt ter discussie gesteld (vgl. Hos. 6,6). Om ervoor te zorgen dat niemand struikelt vanwege onbegrip, past Jezus zich aan de gewoonte aan. Petrus wordt verteld dat als hij een hengel uitwerpt in het water, hij in de eerste vis die hij zal vangen, het geld zal vinden voor zowel zijn eigen belastingverplichting als die van Jezus.

Internationaal Commentaar op de Bijbel, p. 1517

Link naar bericht
Deel via andere websites
×
×
  • Nieuwe aanmaken...

Belangrijke informatie

We hebben cookies op je apparaat geplaatst om de werking van deze website te verbeteren. Je kunt je cookie-instellingen aanpassen. Anders nemen we aan dat je akkoord gaat. Lees ook onze Gebruiksvoorwaarden en Privacybeleid