Spring naar bijdragen

Een Lichaam ,Een Doop ,Een Hoop !


Aanbevolen berichten

Als er één hoop en één geloof één doop is ?

Hoe komt het dat er in sommige religies

onderscheid wordt gemaakt tussen degene die een hemelse hoop hebben en degene die een aardse hoop hebben ?

Zegt de bijbel niet dat allen dezefde hoop delen in één en het zelfde lichaam nl "de Christus" die zijn ware gemeente vormt ? Ef4:1-6

link

Link naar bericht
Deel via andere websites

Ik heb niet direct een idee waarop je doelt met hemelse en aardse hoop binnen een religie. Misschien zou je hier iets specifieker over kunnen zijn Mocht de link hiervoor bedoeld zijn, dan is er onderliggend iets mis gegaan, want de link gaat naar een Gmail-pagina.

Ik zal proberen om te reageren op basis van mijn eerste gedachte over hoop nu en straks. Want zo heb ik de begrippen maar even geinterpreteerd.

Als christen mag je dankzij het genadevolle werk van Jezus uitzien naar de hemelse heerlijkheid van een leven met God in volle harmonie op de nieuwe aarde. En dat leven mag in het hier en nu al gestalte krijgen. Ja we worden er toe geroepen om het nu al vorm te geven en God geeft ons daartoe ook Zijn Geest. Paulus roept ons op gehoor te geven aan die roeping van God, onder anderen in

Quote:
Efeziërs 4

1 ¶ Ik, de gevangene voor de zaak des Heren, vermaan u dus, dat gij u gedraagt overeenkomstig uw roeping;

2 ¶ dat gij elkander in liefde verdraagt met alle ootmoedigheid, zachtheid en geduld;

3 dat gij uw best doet, de eenheid des geestes te bewaren door de band van de vrede.

4 Eén lichaam en één geest, zoals gij ook geroepen zijt tot één hoop, die aan uw roeping ontspruit;

5 één Heer, één geloof, één doopsel;

6 één God en Vader van allen, die boven alles, door alles, en in alles is.

Als we ons geroepen weten door God, mogen we werkelijk vaste hoop hebben op Zijn toekomst van harmonie, liefde, zachtheid etc.

Ik hoop dat een en ander duidelijk is en dat het een antwoord geeft op je vraag. Anders toch graag even wat nadere uitleg wat je nu precies bedoelt.

Link naar bericht
Deel via andere websites

Bedankt HenkG, ik zal de link opnieuw plaatsen.


Samengevoegd:

DE ENE ROEPING

Eén lichaam, één Geest, één geloof, één doop en één hoop

(Efeze 4:1-6)

Inleiding

Het Wachttorengenootschap leert in feite, dat voor mensen die in deze tijd tot geloof in Christus komen er bij de doop twee mogelijkheden zijn: je hebt of een hemelse of een aardse roeping. Als iemand bij zijn doop of later het verlangen heeft om naar de hemel te gaan, dan wordt zo iemand wedergeboren. Hij zal dan - op voorwaarde dat hij trouw is aan Jehovah tot zijn dood – mogen delen in de heerlijkheid van Christus als een lid van de gezalfde 144.000 klasse. De anderen die zich tot Jehovah bekeren en niet het verlangen hebben om naar de hemel te gaan, behoren tot de aardse klasse. Zij zullen het voorrecht hebben eeuwig in vrede en harmonie met God en mensen te leven op een gereinigde aarde. Dit geschrift is bedoeld om aan te tonen, dat er slechts één roeping (hoop, bestemming, levenswijze) is, die geldt is voor alle gelovigen in Christus.

De Apostel is duidelijk

De Schriftwoorden die ons leren dat de roeping, de doop en de hoop alsmede de inlijving in het lichaam van Christus voor alle gelovigen dezelfde is vinden wij in Efeze 4:1-6, waar wij lezen: “Als gevangene in de Here, vermaan ik u dan te wandelen waardig der roeping, waarmede gij geroepen zijt, met alle nederigheid en zachtmoedigheid, met lankmoedigheid, en elkander in liefde te verdragen, en u te beijveren de eenheid des Geestes te bewaren door de band des vredes: een lichaam en een Geest, gelijk gij ook geroepen zijt in de ene hoop uwer roeping, een Here, een geloof, een doop, een God en Vader van allen, die is boven allen en door allen en in allen.†1 Uit deze woorden blijkt duidelijk dat er geen basis is voor de leer van het Wachttorengenootschap dat de ene gelovige bij zijn doop wordt wedergeboren omdat hij de hoop heeft om naar de hemel te gaan, terwijl een ander alleen gedoopt wordt.2 Als door de Heer aangewezen leraar geeft de apostel duidelijk te kennen dat alle gedoopten in Christus behoren tot het éne lichaam, dat zij allen één Geest hebben, allen hetzelfde geloof, dezelfde doop en hoop hebben en dat God de Vader is van die allen en dat Hij in allen is. Het is zinnig er aan te herinneren dat de doop door de apostel Paulus in Titus 3:5 het “bad der wedergeboorte†wordt genoemd.

In dit artikel zullen wij nagaan wat de inhoud is van dit éne geloof, van die éne doop en van die éne hoop? Wij zullen ons in dit artikel beperken tot de verlossing die ons in Christus wordt geschonken en de hoop op heerlijkheid en eer, die God verbonden heeft aan de navolging van Christus.

Voordat wij verder gaan met ons onderwerp zullen wij kort stilstaan bij de oorzaak van onze huidige toestand van zonde en dood. Ook zullen wij attenderen op Jezus van Nazareth, Gods Zoon, die door het offer van zijn smetteloos leven onze ongerechtighe-den bij God heeft verzoend. Door dit offer heeft Hij de toegang tot God heropend, de dood van zijn kracht beroofd en onverderfelijk leven aan het licht gebracht. Daarna laten wij de Schrift antwoorden op de vraag hoe wij tot Jezus kunnen komen en welke heerlijke gevolgen dit heeft.

Wij zijn ALLEN van nature zondaars

Het is niet mogelijk de rijkdom van het evangelie te zien, dan nadat wij tot het besef zijn gekomen van de enorme afstand, die bestaat tussen de Heilige God en de zondige mens. Het kwaad kwam in de wereld toen onze voorvader Adam Jehovah’s ge-bod overtrad en at van de vrucht van de boom der kennis van goed en kwaad. Als gevolg van deze daad van ongehoorzaamheid maakte Jehovah de mens duidelijk, dat Hij, de heilige God, geen omgang kan hebben met de zondige mens. Hij maakte daarop voor de mens en voor zijn vrouw kleren van vellen en bekleedde hen daarmee. God verdreef Adam en Eva uit de hof van Eden, vervloekte de aardbodem en verhinderde hen de weg tot de boom des levens. Van toen af moesten onze gemeenschappelijke voorouders met veel moeite een bestaan uit de aardbodem zien te verwerven totdat zij tot de aardbodem zouden terugkeren.

Evenals Adam en Eva zondigden tegen God, zo zondigen wij, hun nakomelingen, ook. De Schrift typeert de gevallen mens als volgt:"Niemand is rechtvaardig, ook niet één, er is niemand die verstandig is, niemand, die God ernstig zoekt; allen zijn afgewe-ken, tezamen zijn zij onnut geworden; er is niemand, die doet wat goed is, zelfs niet één. Hun keel is een open graf, met hun tong plegen zij bedrog, addergif is onder hun lippen; hun mond is van vloek en bitterheid vol; snel zijn hun voeten om bloed te vergieten, ver-woesting en ellende zijn op hun wegen, en de weg des vredes kennen zij niet. De vreze Gods staat hun niet voor ogen . . . Want allen hebben gezondigd en missen de heerlijk-heid Gods" (Rom.3:10-18,23). Zo is het met ons, zondige mensen, gesteld. Wij zijn voor God dood door onze zonden en misdaden en wij zullen terugkeren tot stof (Ef.2:1; Gen.3:19).

Jezus. het Lam van God

De Almachtige God,die liefde is, wil niet dat de mens verloren gaat, maar dat hij eeuwig leeft. God opende voor het volk Israël een mogelijkheid het leven te verkrijgen. Hij gaf hun namelijk de Wet en bepaalde, dat wie de Wet zou houden, het leven zou in-gaan. Het volk van Israël slaagde er echter niet in aan de eisen van de volmaakte Wet te voldoen. Zij waren immers ook zondige en onvolmaakte mensen. Daarom waren zij niet in staat te leven overeenkomstig de volmaakte Wet. Door het offeren van vele bokken en kalveren werden hun overtredingen van de Wet in een voorbeeldelijke eredienst ver-zoend (Hebr. 9:1-28; 10:1-10). Het bloed van deze offerdieren kon niet in werkelijkheid zonden wegnemen. Het wees echter vooruit naar een veel groter Offer, dat eens ge-bracht zou worden in de Persoon van Jezus van Nazareth, het ware Lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt (Joh.1:29).

Hij, de Zoon van God en het Woord of de Logos, door wie God de wereld gescha-pen heeft (Joh.1:1-18; Hebr.1:1-4) werd in de wereld gezonden, geboren uit een maagd (Matt.1:18-20; Luk.1:26-35; Gal.4:4,5), om als rechtvaardig, zondeloos mens (Joh. 8:46; Rom.5:15; Filipp.2:5-11; 1 Petr.1:19) zijn leven te geven voor velen (Rom.5:18-19; 1Kor.15:20-22; 1Tim.2:4-6). Wij lezen: "Hierin is de liefde Gods jegens ons geopen-baard, dat God zijn eniggeboren Zoon gezonden hoeft in de wereld, opdat wij zouden leven door Hem. Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons liefgehad en zijn Zoon gezonden heeft als een verzoening voor onze zonden" (1 Joh.4:9-10). En nadat Hij (Christus Jezus) de reiniging van onze zonden tot stand gebracht had, heeft Hij zich "gezet aan de rechterhand van de majesteit in de hoge, zoveel machtiger geworden dan de engelen als Hij uitnemender naam boven hen als erfdeel ontvangen heeft" (Hebr.1:3,4).

De heerlijkheid van Jezus' naam blijkt o.a. verder uit de woorden: "Want gelijk de Vader de doden opwekt en doet leven, zo doet ook de Zoon leven, wie Hij wil. Want ook de Vader oordeelt niemand, maar heeft het gehele oordeel aan de Zoon gegeven, opdat allen de Zoon eren gelijk zij de Vader eren. Wie de Zoon niet eert, eert ook de Vader niet, die Hem gezonden heeft" (Joh. 5: 21-23).

Komt ALLEN tot Mij

"Bekeert u en gelooft het evangelie" (Marc.1 :15).

"Bekeren" wil zeggen: grondig veranderen van gezindheid. Deze grondige verandering van gezindheid is nodig, omdat wij door de zondeval in ons diepste innerlijke wezen zijn verdorven. De zondeval is een opstand tegen God en een poging Hem van zijn eer te beroven en die aan zichzelf te trekken. Op alle terreinen van het leven werkt die opstand door. Daarom die dringende oproep tot bekering en tot geloof in het evangelie.

"Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven" Matt.11:28. "Wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen" (Joh.6:37).

Met deze uitnodigende en aanmoedigende woorden richt onze Heer zich tot zondaars. Niet tot hen, die denken dat zij Hem niet nodig hebben. Nee, tot allen, die arm zijn van geest,omdat zij zich bewust zijn van hun schuld tegenover God en van hun onbekwaam-heid Hem te dienen (Matt.5:3 Rom.3:20 8:8). Hen zal Hij met open armen ontvangen, rust geven en rijk maken.

"En dit is zijn (Gods) gebod: dat wij geloven in de naam van zijn Zoon Jezus Christus" (1 Joh.3:23).

Geloven in de naam van Jezus wil o.a. zeggen dat wij geloven dat Hij van God is uitge-gaan en gekomen, dat Jezus niet van Zichzelf is gekomen, maar dat God Hem heeft gezonden (Joh. 8:42 6:29). Geloven in de naam van Jezus houdt ook in, dat wij de waarde van zijn offerdood op onszelf van toepassing brengen. De Heer zegt: " … tenzij gij het vlees van de Zoon des Mensen eet, hebt gij geen leven in u zelf. Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven en Ik zal hem opwekken ten jongsten dage" (Joh.6:53-54). De apostel Paulus schrijft: "Wij zijn dus gezanten van Christus, alsof God door onze mond u vermaande; in de naam van Christus vragen wij u: laat u met God verzoenen. Hem, die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem" (2 Kor.5:20-21).

Indien wij zo in Jezus geloven, dan horen wij de aansporing: “Sta op, laat u dopen en uw zonden afwassen, onder aanroeping van zijn naam†(Handelingen 22:16).

Als wij dit gedaan hebben, dan zijn wij afgewassen, geheiligd, gerechtvaardigd door de naam van onze Here Jezus Christus en door de Geest van onze God (1Kor.6:11; vgl.Hebr.10:10;13:12). Geloven wij zó - en dit wordt pas met recht geloven genoemd - dan hebben wij vrede met God (Rom.5:1; Joh.14:27).

Aanvaarden wij Jezus niet als onze Redder, m.a.w. eten wij zijn vlees en drinken wij zijn bloed niet, dan blijft de toorn van God op ons. "Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven, doch wie de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem" (Joh.3:36).

Het is óf het een óf het ander. De apostel spreekt in dit verband: "Wij zijn voor God een geur van Christus onder hen, die gered worden, en onder hen, die verloren gaan; voor dezen een doodslucht ten dode, voor genen een levensgeur ten leven" (2 Kor.2:15-16).

Tot Jezus komen houdt ook in Hem aanvaarden als onze Heer. Hij heeft ons immers door het offer van zijn leven gekocht en betaald (1 Kor.6:20 Openb.5:9). De apostel schrijft: "Want de liefde van Christus dringt ons, daar wij tot het inzicht gekomen zijn, dat één voor allen gestorven is. Dus zijn zij allen gestorven. En voor allen is Hij gestorven, opdat zij, die leven, niet meer voor zichzelf zouden leven, maar voor Hem, die voor hen gestorven is en opgewekt" (2 Kor.5:14,15). Bovendien sluit de uitnemendheid van Jezus' naam dit in. Hij kon zeggen: "Mij is gegeven alle macht in de hemel en op de aarde†(Matt.28:18). En in Efeze 1:20-22 lezen wij: " … door Hem (Jezus) uit de doden op te wekken en Hem te zetten aan zijn rechterhand in de hemelse gewesten, boven alle overheid en macht en heerschappij, die genoemd wordt niet alleen in deze, maar ook in de toekomende eeuw. En Hij (God) heeft alles onder zijn voeten gesteld en Hem als Hoofd boven al wat is, gegeven aan de gemeente.†Op grond van deze alles overtreffen-de naam, die Hem gegeven is, dienen allen, die tot Jezus komen Hem boven allen en alles lief te hebben. Wij lezen dit in Lukas 14:26-35:

"Indien iemand tot Mij komt en niet haat (bedoeld is: minder beminnen, zonder daarmee de liefde tot b.v. vader of moeder te veroordelen) zijn vader en moeder en vrouw en kinderen en broeders en zusters, ja zelfs zijn eigen leven, die kan mijn discipel niet zijn. Wie niet zijn kruis draagt en achter Mij komt, kan mijn discipel niet zijn. Want wie van u, die een toren wil bouwen, zet zich niet eerst neder om de kosten te bereke-nen, of hij het werk zal kunnen volbrengen? Anders zouden, als hij de fundering gemaakt had, en het werk niet kon voltooien, allen, die het zagen, beginnen hem te bespotten, zeggende: Die man begon te bouwen, maar hij kon het niet vol tooien … Zo zal dus niemand van u, die niet afstand doet van al wat hij heeft, mijn discipel kunnen zijn."

Vgl. Matt.19:27-29 Filipp.3:7-11

Het is een heerlijke gedachte te beseffen, dat, als wij geloven in de naam van Jezus, vlees en bloed ons dit niet heeft geopenbaard, maar de Vader, die in de hemelen is. Wij geloven niet in Hem uit eigen kracht, maar omdat wij het van de Vader gehoord en geleerd hebben en daarom komen wij tot Jezus (Matt.16:16-17 Joh.6:37,45,65). Dan zijn wij ook geroepenen. En over geroepenen lezen wij:

"Wij weten nu, dat (God) alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben, die volgens zijn voornemen geroepenen zijn. Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld van zijn Zoon, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen; en die Hij tevoren bestemd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt. Wat zullen wij dan van deze dingen zeggen? Als God vóor ons is, wie zal tegen ons zijn? Hoe zal Hij, die zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons allen overgegeven heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schenken? Wie zal uitverkorenen Gods beschul-digen? God is het, die rechtvaardigt; wie zal veroordelen? Christus Jezus is de gestorve-ne, wat meer is, de opgewekte, die ter rechterhand Gods is, die ook voor ons pleit. Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? … Want ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven, noch engelen noch machten, noch heden noch toekomst, noch krachten, noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Here" (Rom.8:28-39).

Wat wordt ons in Christus Jezus geschonken?

Als wij in de Schriften zoeken naar een antwoord op de vraag wat God ons in Christus Jezus schenkt, als wij daarin speuren naar de betekenis van Jezus voor ons, die zich in Hem tot God bekeerd hebben, dan vinden wij duidelijk, dat Hij door het offer van zijn leven, het meest volledige herstel van onze relatie tot God heeft teweeggebracht en nog veel meer dan dat!

In Hem immers:

1 "heeft (God ons) vergeving van zonden geschonken", want "om onze overtredin-gen werd hij doorboord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf, die ons de vrede aanbrengt, was op hem, en door zijn striemen is ons genezing geworden" (Ef.4:32 Jes.53:5). Vgl.Matt.26:28 Hand.2:38 22:16 Ef.5:25,26 Hebr.9:14 10:4-10 1 Joh.2:12.

2 onze zonden zijn afgewassen en wij zijn geheiligd en gerechtvaardigd door de naam van onze Heer Jezus Christus en door de Geest van onze God, 1Kor. 6:11. Vgl. Hebr.10:10, 29

3 zijn “wij nu gerechtvaardigd, d.w.z. zijn wij vrijgesproken voor Gods rechtbank en wordt zijn gerechtigheid onze gerechtigheid, gelijk geschreven staat: "Hem, die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem" (2 Kor.5:21). Vgl. Rom.4:1-8,23-25 5:1,18 8:30 Filipp.3:9.

4 &quotcry.gifhebben) wij nu de verzoening ontvangen … (zijn wij) met God verzoend door de dood van Zijn Zoon … (en hebben wij) vrede met God door onze Here Jezus Christus" (Rom.5:11,10, 5:1). Vgl. Rom.3:25 2 Kor.5:18,19 Kol.1:20,21 Hebr.2:17 10:19-23 1 Joh.2:2 4:10.

5 "heeft Hij (God), niet om werken der gerechtigheid, die wij zouden gedaan hebben, doch naar zijn ontferming ons gered door het bad der wedergeboorte en der vernieuwing door de Heilige Geest" en zullen wij "thans door zijn bloed gerechtvaardigd, door Hem behouden worden van de toorn†(Titus 3:5; Rom.5:9). Vgl.Hand.2:37-41,47; 16:30,31; 1Kor.10:1-4.

6 zijn wij verlost omdat Jezus "zich gegeven heeft tot een losprijs voor allen†en “ons heeft verlost uit de macht der duisternis" (1 Tim.2:5-6; Kol.1:13). Vgl. Ps. 49:8-10 Matt.20:28; Marc.10:45; 1 Kor.6:20; 1 Petr.1:18,19; 2 Petr. 2:1; Openb.5:9.

7 zijn wij verlost van onze oude, zondige, natuur. Wij lezen:

"Of weet gij niet, dat wij allen, die in Christus Jezus gedoopt zijn, in zijn dood gedoopt zijn? Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood … dit weten wij immers, dat onze oude mens medegekruisigd is, opdat aan het lichaam der zonde zijn kracht zou ontnomen 'Worden en 'Wij niet langer slaven der zonde zouden zijn … Zo moet het ook voor u vaststaan, dat gij wel dood zijt voor de zonde, maar levend voor God in Christus Jezus" (Rom.6:3,4,6,11).

Vgl. Rom.7:24-25; Gal.5:24; Kol.2:11,12.

8 &quotcry.gifzijn wij) een nieuwe schepping; het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen" of, m.a.w. dan voldoen wij aan hetgeen Jezus bedoelde toen Hij zei: "Tenzij iemand wederom geboren wordt, kan hij het Koninkrijk Gods niet zien … niet binnen-gaan." In Hem zijn "uit God geboren" of "geboren uit water en Geest" (2 Kor.5:17; Joh.3:3-7; 1 Joh.5: 1,4). Vgl. Rom.6:5-11; Gal.6:15; Titus 3:5; 1 Petr.1:23; 1 Joh.4:7.

9 &quotcry.gifbezitten wij,) broeders, volle vrijmoedigheid om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus, langs de nieuwe en levende weg, die Hij ons ingewijd heeft, door het voorhangsel, dat is, zijn vlees, en wij een grote priester over het huis Gods hebben, laten wij toetreden met een waarachtig hart, in volle verzekerdheid des geloofs, met een hart, dat door besprenging gezuiverd is van besef van kwaad, en met een lichaam, dat gewassen is met zuiver water" (Hebr.10:19-22). Vgl.Hebr.3:6; 4:14-16; 1 Joh.3:21-24.

10 &quotcry.gifzijn wij) allen zonen van God, door het geloof in Christus Jezus. Want (wij) allen, die in Christus gedoopt (zijn, hebben ons) met Christus bekleed" en “(is ons) lichaam een tempel van de Heilige Geest, die in (ons) woont" (Gal.3:26,27; 1 Kor.6:19).

Vgl. Joh.1:33; Hand.2:38;, Rom.5:5 8:14-17; 1 Kor.3:16; 1 Kor.10:1,2; 2 Kor.1:21; Ef.1:5,13,14; Titus 3:4-6; Hebr.2:10-13; 1 Joh.2:20,27; 3:1,2.

11 &quotcry.gifzijn wij) overgebracht in het Koninkrijk van de Zoon van zijn liefde", "burgers van een rijk in de hemelen" en &quotcry.gifis ons) mede een plaats gegeven in de hemelse gewes-ten" (Kol.1:13; Filipp.3:20; Efeze 1:3, 2:5,6).

12 worden wij nu aangespoord &quotcry.gifons) ook zelf als levende stenen te laten gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis, om een heilig priesterschap te vormen tot het brengen van geestelijke offers, die Gode welgevallig zijn door Jezus Christus" en &quotcry.gifzijn wij) een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk (Gode) ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem … " en hebben wij de" hoop, dat wij ons na &quotcry.gifdeel genomen te hebben) aan het lijden van Christus, ook met vreugde (zullen mogen) verblijden bij de openbaring van Zijn heerlijkheid" (1 Petr.2:4-10; 4:12-19).

Vgl. Ps 50:5; Rom.8:17,36, 12:1, 15:16; 1 Kor.4:9-13; Ef.5:1,2; Filipp.2:17, 4:18; 2 Tim.4:6; Hebr.13:15; 1 Joh.3:16; Openb.1:6; 8:3,4.

13 zijn wij geroepen tot het Koningschap met Christus en wij zullen dit verkrijgen op voorwaarde dat wij overwinnen, zoals wij lezen: "Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op mijn troon, gelijk ook Ik heb overwonnen en gezeten ben met mijn Vader op zijn troon" en "wie overwint en mijn werken tot het einde toe bewaart, hem zal Ik macht geven over de heidenen … " (Openb.3:21; 2:26-28).

Vgl. Matt.19:28; Mark.10:35-40; 1 Kor.4:8; 6:2,3; Kol. 3:1-4; 2 Thess.2:13,14; 2Tim. 2:10-12; Openb.5:9-10; Openb.14:1-5; 20:4.

14 zijn wij bestemd de Bruid te vormen en tenslotte de Vrouw van het Lam, ook ge-noemd: de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem. De apostel zegt: "Want met een ijver Gods waak ik over u, want ik heb u verbonden aan één man, om u als een reine maagd voor Christus te stellen." In het boek "Openbaring" lezen wij: "laten wij blijde zijn en vreugde bedrijven en Hem de eer geven, want de bruiloft des Lams is gekomen en zijn vrouw heeft zich gereed gemaakt; en haar is gegeven zich met blinkend en smetteloos fijn linnen te bekleden, want dit zijn de rechtvaardige daden der heiligen" en "Ik zal u tonen de bruid, de vrouw des Lams. En hij voerde mij weg in de geest op een grote en hoge berg en toonde mij de heilige stad, Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God; en zij had de heerlijkheid Gods … " (2Kor.11:2; Openb.19:7-9; 21:9-11).

Vgl. Efeze 5:28-32 Openb.21:2-3, 9-27.

15 &quotcry.gifhebben wij) het eeuwige leven" en dit hebben wij zolang wij in Hem blijven. De Schrift leert: &quotcry.gifGod), die een ieder vergelden zal naar zijn werken: hun, die, in goeddoen volhardende, heerlijkheid, eer en onvergankelijkheid zoeken, het eeuwige leven; maar hun, die zichzelf zoeken, der waarheid ongehoorzaam en der ongerechtigheid gehoor-zaam zijn, wacht toorn en gramschap … " en "Indien de Geest van Hem, die Jezus uit de doden heeft opgewekt, in u woont, dan zal Hij, die Christus Jezus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door zijn Geest, die in u woont" Joh. 3:16; Rom.2:6-8; Rom.8:11).

Vgl. Joh.3:36, 4:14, 6:57-58, 10:28, 11:25-26; Filipp. 3:17-21; 1 Joh.2:24-25; 5:10-13; Openb.2:7,11.

Het onvergankelijke leven, de onsterfelijkheid, zullen wij aandoen als de laatste "bazuin zal klinken en de doden onvergankelijk opgewekt (zullen) worden en wij veranderd (zul-len) worden. Want dit vergankelijke moet onvergankelijkheid aandoen en dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen" (1 Kor.15:52-53).

Vgl. 1 Thess.4:13-18; 2 Tim.4:6-8; 1 Petr.1:4,7,13; 5:4,10.

16 hebben wij de belofte, dat wij mogen zijn waar Hij is. Jezus zegt: "Indien iemand Mij dienen wil, hij volge Mij, en waar Ik ben, daar zal ook mijn dienaar zijn. Indien iemand Mij dienen wil, de Vader zal hem eren." De apostel Paulus vult aan: "Want wij weten, dat, indien de aardse tent, waarin wij wonen, wordt afgebroken, wij een gebouw van God hebben, in de hemelen, niet met handen gemaakt, een eeuwig huis. Want hierom zuchten wij: wij haken ernaar met onze woonstede uit de hemel overkleed te worden, als wij maar bekleed, en niet naakt, zullen bevonden worden. Want wij, die nog in een tent wonen, zuchten bezwaard, omdat wij niet ontkleed, doch overkleed willen worden, opdat het sterfelijke door het leven worde verslonden. God is het, die ons juist daartoe bereid heeft en die ons de Geest tot onderpand gegeven heeft" (Joh. 12:26; 2 Kor.5:1-5).

Vgl. Joh.7:33, 13:33,36, 14:1-3, 17:24; Efeze 2:6; 1 Thess.4:17; 2 Thess.2:1.

17 hebben wij de belofte Hem gelijk te zullen zijn. De apostel schrijft: "Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods en het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen; (maar) wij weten, dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem gelijk zullen wezen, want wij zullen Hem zien gelijk Hij is." Petrus zegt: "Door deze zijn wij met kostbare en zeer grote beloften begiftigd, opdat gij daardoor deel zoudt hebben aan de goddelijke natuur … " Elders in de Schrift lezen wij: "Kom hier, ik zal u tonen de bruid, de vrouw des Lams. En hij … toonde mij de heilige stad, Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God; en zij had de heerlijkheid Gods" (1 Joh.3:2 2 Petr.1:4 Openb.21:9-11). VgI.Rom.8:29 Filipp.3:20,21 Kol.3:4 2 Thess.2:13,14. Deze grote eer en heerlijkheid zullen slechts geschonken worden aan de overwinnende Gemeente. Vgl.1 Joh.5:4,5 . Openb.2:10,11,17,26 3:5,12,21.

Dit is het, wat God ons in zijn Zoon Jezus Christus schenkt. Tevens vormt dit de inhoud van het éne geloof, van de éne doop en van de éne hoop. Wat komt er een overweldigende rijkdom door het Evangelie van Christus tot ons! Van verlorenheid, zondigheid, dood-zijn in zonden en misdaden, worden wij gereinigd, gewassen in het bloed van Gods Zoon. Maar daar blijft het niet bij. Wij worden tevens verlost uit de macht van de boze en van onze zondige natuur. Ook worden wij wedergeboren en gezalfd met de Heilige Geest. Verder worden wij geheiligd en bekleed met de gerechtig-heid m van de Zoon. In deze volkomen nieuwe toestand hebben wij vrede met God en volle vrijmoedigheid tot God te gaan en door Hem geleerd te worden omtrent het doel, waarvoor Hij ons roept.

In die heilige omgang zal Hij ons verstand verlichten. Dan zullen wij mogen verstaan wat het betekent, dat wij door geloof en doop in zijn Zoon ook zonen van God en medebroeders van Christus zijn geworden, leden van Zijn lichaam, de bruid en later de Vrouw van het Lam, priesters en koningen onder de grote Hogepriester en Koning. Wat een geweldig vooruitzicht is ons, die in de naam van Jezus geloven, geboden. In wie zou het zijn opgekomen, dat wij, van nature zondige mensen, onbekwaam tot enig goed, door geloof in Christus zouden worden herschapen tot medeërfgenamen van Christus en deelgenoten in zijn eer en heerlijkheid als priesters en koningen en uitdelers van de zegeningen aan de volken?

Iedereen, die inziet in deze heerlijkheid, zal verwonderd zijn, Gods Naam loven, eren en Hem aanbidden.

ALLEN zijn geroepen te groeien in Christus

Toen de apostelen het evangelie gingen verkondigen, predikten zij hun toehoor-ders niet de "verborgenheden" of "geheimenissen" in Christus. Nee, zij verkondigden het Koninkrijk van God en wezen hun gehoor slechts naar Jezus, als de beloofde Messias, de Zoon van God, door wiens offerdood zij vergeving van zonden konden verkrijgen. Zij drongen aan op bekering en geloof in Hem, waardoor zij de gave van de heilige Geest zouden ontvangen. Vgl.: Hand.2:14-40, 3:11-26, 4:8-12, 10:34-48, 17:2-3+15-34, 22:1-22, 24:14-21, 26:1-29, 28:23,31.

Zij, die Jezus als hun Verlosser aanvaardden en zich in Hem lieten dopen "bleven volharden bij het onderwijs der apostelen, het breken van het brood en de gebeden" (Hand.2:41,42).

Dit onderwijs van de apostelen, het breken van het brood en de gebeden hadden tot doel God te danken, te loven en te aanbidden, de gelovigen tot volmaaktheid te bren-gen in Christus en hen toe te rusten tot dienstbetoon. Geleidelijk vertrouwden de apostelen hun de "geheimenissen" in Christus toe (1 Kor.4:1).

Tot deze verborgenheden behoren:

- de gedeeltelijke verharding van Israël, totdat de volheid der heidenen binnengaat (Rom.11:25-33);

- de opwekking tot onvergankelijkheid van de ontslapen gemeenteleden en de verandering in een ondeelbaar ogenblik van de volgelingen van Christus, die nog leven bij het klinken van de laatste bazuin (1 Kor.15:50-54; vgl. 1 Thess. 4:13-18);

- de relatie tussen de Heer en zijn gemeente, die zal zijn als de verhouding tussen een man en zijn vrouw, en "die twee zullen tot één vlees zijn" (Efeze 5:29-32).

De apostelen spanden zich in ALLE gelovigen tot volmaaktheid te brengen. Uit hun uitspraken blijkt, hoezeer de geestelijke groei van dezen, het verkrijgen van het volledige inzicht in Christus en de hoop op heerlijkheid en eer, die daardoor ontstaat, hun ter harte gingen. Ter staving halen wij de volgende Schriftplaatsen aan:

"Daarom houd ook ik, gehoord hebbende van uw geloof in de Here Jezus en van uw liefde tot al de heiligen, niet op te danken, u gedenkende bij mijn gebeden, opdat de God van onze Here Jezus Christus, de Vader der heerlijkheid, u geve de Geest van wijsheid en van openbaring om Hem recht te kennen: verlichte ogen uws harten, zodat gij weet, welke hoop zijn roeping wekt, hoe rijk de heerlijkheid is van zijn erfenis bij de heiligen, en hoe overweldigend groot zijn kracht is aan ons, die geloven … " (Efeze 1:15-19).

"Om die reden buig ik mijn knieën voor de Vader … opdat Hij u geve naar de rijkdom van zijn heerlijkheid met kracht gesterkt te worden door zijn Geest in de inwen-dige mens, opdat Christus door het geloof in uw harten woning make. Geworteld en ge-rond in de liefde, zult gij dan, samen met alle heiligen, in staat zijn te vatten, hoe groot de breedte en lengte en hoogte en diepte is, en te kennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, opdat gij vervuld wordt tot alle volheid Gods" (Efeze 3:14-19).

“En Hij heeft zowel apostelen als profeten gegeven … om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus, totdat wij allen de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus. Dan zijn wij niet meer onmondig, op en neer, heen en weer geslingerd onder invloed van allerlei wind van leer, door het valse spel der mensen, in hun sluwheid, die tot dwaling verleidt, maar dan groeien wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde in elk opzicht naar Hem toe, die het Hoofd is, Christus†(Efeze 4:11-15).

“Hem verkondigen wij, wanneer wij ieder mens terechtwijzen en ieder mens onderrichten in alle wijsheid, om ieder mens in Christus volmaakt te doen zijn … opdat hun harten getroost en zij in de liefde verenigd worden tot alle rijkdom van een volledig inzicht, en zij het geheimenis Gods mogen kennen, Christus, in wie al de schatten der wijsheid en kennis verborgen zijn†(Kol.1 :28, 2:2-3).

“Daarom houden ook wij sedert de dag, dat wij dit gehoord hebben, niet op voor u te bidden en te vragen, dat gij met de rechte kennis van zijn wil vervuld moogt worden, in alle wijsheid en geestelijk inzicht, om de Here waardig te wandelen, Hem in alles te behagen,in alle goed werk vrucht te dragen en op te wassen in de rechte kennis van God†(Kol.1:9).

“Verlangt als pasgeboren kinderen naar de onvervalste melk des woords, opdat gij daardoor moogt opwassen tot zaligheid, indien gij geproefd hebt, dat de Here goedertieren is …†(1 Petr.2:1-5).

Vgl. Joh.14:14-21, 16:13,14, 2 Kor.4:6, Kol.3:10, Hebr.5:11-6:2, 2 Petr.3:18.

Uit bovengeciteerde Schriftplaatsen komt duidelijk naar voren, dat zij, die zich in de dagen van de apostelen tot God in Christus bekeerden en zich in de naam van Jezus lieten dopen, slechts kennis hadden van de beginselen van de uitspraken Gods. Deze beginselen worden door de schrijver van de brief aan de Hebreeën (hoofdstuk 6:1,2) als volgt samengevat: "bekering van dode werken en van geloof in God, van een leer van dopen en van oplegging der handen, van opstanding der doden en van een eeuwig oordeel."

Wat gold voor de pasbekeerden in de tijd van de apostelen, geldt eveneens voor degenen, die zich in onze tijd bekeren en tot geloof in Christus komen. Ook dezen begin-nen als "zuigelingen" en zijn bestemd om te komen tot volwassenheid in Christus.

Niemand van de gelovigen in Christus moet denken, dat de vereniging met Christus en het delen in Zijn hemelse heerlijkheid en eer als priester, koning, vrouw van het Lam, etc. niet voor hem of haar is weggelegd, alleen vanwege het feit, dat zijn of haar hoop of verlangen daar nu nog niet naar uitgaat.

Dit leert de Schrift niet. Wat zij wèl leert, is, dat Paulus bad voor de gelovigen, opdat zij mochten weten "welke hoop zijn roeping wekt, hoe rijk de heerlijkheid is van zijn erfenis bij de heiligen, en hoe overweldigend groot zijn kracht is aan ons, die geloven" (Ef.1:18,19). Er is geen verschil tussen de gelovigen van vroeger en nu.

Destijds was groei nodig in kennis van en liefde tot Christus. Aan die kennis kwam men door "toerusting tot dienstbetoon, totdat (zij) allen de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereikt (hadden)" (Ef.4: 12-13). Tot die kennis behoorde ook, dat zij door het éne geloof en door de éne doop leden van het lichaam van Christus en zonen van God waren geworden en bestemd om de vrouw te worden van het Lam, de laatste Adam. Deze kennis van Christus is uiteraard nog volledig van kracht in onze dagen. Er is namelijk geen ander geloof, geen andere doop en geen andere hoop gegeven.

Evenals de apostelen in hun tijd tot de Vader baden opdat degenen, die aan hun zorgen waren toevertrouwd, de grote rijkdom in Christus zouden mogen beseffen, zo rust ook op de ouderlingen nu de zware verantwoordelijkheid zich in te spannen voor de geestelijke groei van en te bidden voor hen, die zij in Christus mogen vormen. De ouder-ling, die aldus handelt en bidt, kan vergeleken worden met de "trouwe en verstandige slaaf, die de heer over zijn dienstknechten gesteld heeft om hun op tijd hun voedsel te geven. Zalig die slaaf, die de heer bij zijn komst zó bezig zal vinden. Voorwaar, Ik zeg u, dat hij hem over al zijn bezit zal stellen" (Matt.24:45-47). Vgl. Dan.12:3.

De Schrift leert, dat ook de gelovige zelf verantwoordelijk is voor groei in kennis. Er staat immers: "Verlangt als pasgeboren kinderen naar de onvervalste melk des woords … " en "Wast op in de genade en in de kennis van onze Heer en Heiland, Jezus Chrlstus". En ook in dit opzicht geldt: "Bidt en u zal gegeven worden; zoekt en gij zult vinden; klopt en u zal opengedaan worden" (1 Petr.2:2; 2 Petr.3:18; Matt.7:7).

De Heer openbaart ons echter nooit iets met het doel alleen maar onze nieuws-gierigheid te bevredigen. Als Hij zichzelf aan ons kenbaar maakt, dan doet Hij dit, opdat wij daardoor beter in staat zijn Hem te dienen. En als wij Hem dienen, dan zullen wij ook steeds meer mogen zien. God beschouwt en behandelt ons in dat geval als zijn dienst-knechten, als zijn vrienden, gunstgenoten en beminden. Voor dezen zal Hij niet verbor-gen houden wat voor hen goed en nuttig is om te weten. Vergelijkt u a.u.b. bij voorbeeld eens de volgende Schriftplaatsen: Gen.18:17/Jak.2:23; Ps.25:14, 127:2; Dan. 12:9,10; Amos 3:7; Luk.8:10; Joh.14:21 en Openb.1:1.

Het loon van de roeping van God in Christus

“Weet gij niet, dat zij, die in de renbaan lopen, allen wel lopen, doch dat slechts één de prijs kan ontvangen? Loopt dan zo, dat gij die behaalt! En al wie aan een wed-strijd deelneemt, beheerst zich in alles; zij om een vergankelijke erekrans te verkrijgen, wij om een onvergankelijke†(1 Kor.9:24-25). Vgl. 1 Petr.1:3-4

“Vergetende hetgeen achter mij is en mij uitstrekkende naar hetgeen voor mij ligt, jaag ik naar het doel. om de prijs der roeping Gods, die van boven is, in Christus Jezus … Weest ALLEN mijn navolgers, broeders, en ziet op hen, die evenzo wandelen, gelijk gij ons tot voorbeeld hebt†(Filipp.3:14,17).

“Gij daarentegen, 0 mens Gods, … jaag naar gerechtigheid, geloof. liefde. volharding en zachtzinnigheid. Strijd de goede strijd des geloofs, grijp het eeuwige leven, waartoe gij geroepen zijt, en de goede belijdenis hebt afgelegd voor vele getuigen. Ik beveel voor God … dat gij dit gebod onbevlekt en onberispelijk handhaaft tot de verschijning van onze Here Jezus Christus†(1 Tim.6:11-14).

“Met een ijver Gods waak ik over u, want ik heb u verbonden aan één man, om u als een reine maagd voor Christus te stellen†(2 Kor.11:2).

"En komt tot Hem, de levende steen, door de mensen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en kostbaar, en laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis, om een heilig priesterschap te vormen, tot het brengen van geestelijke offers, die Gode welgevallig zijn door Jezus Christus … Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht†(1 Petr.2:4,5,9).

Uit deze teksten leren wij, dat wij ALLEN moeten jagen, WAARNAAR wij moeten jagen en HOE wij moeten jagen. Wij zullen nu aandacht schenken aan elk van deze onderdelen.

ALLEN moeten jagen

Tegen wie spreekt de Geest door de pen van de apostel? De apostelen richt(t)en hun woorden tot "allen, die allerwege de naam van onze Here Jezus Christus aanroepen", en tot "hen, die een even kostbaar geloof als wij hebben ontvangen door de gerechtig-heid van onze God en Heiland, Jezus Christus" (1 Kor.1:2 2 Petr.1:1).

Zij spraken en spreken dus tegen ALLE gelovigen, d.w.z. tegen hen, die zich hebben laten reinigen door het kostbare bloed van Jezus, de wedergeboren, geheiligde en geredde personen van alle eeuwen sinds de uitstorting van de Heilige Geest tot op de huidige dag. Dezen worden ALLEN aangespoord te jagen naar de verwezenlijking van de éne hoop.

Nergens geeft de apostel ons ook maar de geringste aanwijzing, dat de éne gelovige wel moet jagen naar het mogen delen in de eer en heerlijkheid van Christus, terwijl de andere daar niet voor in aanmerking komt.

Elke goede ouderling, elke "trouwe en verstandige slaaf, die de heer over zijn dienstknechten gesteld heeft", zal op gelijke wijze, gedreven door dezelfde Geest, ALLEN, die hij in Christus mag opvoeden, hiertoe aansporen.

De apostelen lieten zich in hun aansporingen tot de gemeente niet leiden door beperkingen m.b.t. het aantal personen, dat uiteindelijk zal behoren tot de overwinnende gemeente, die zal delen in de heerlijkheid van Christus. Zij baden daarentegen tot God, opdat Hij alle gelovigen zou geven verlichte ogen des harten, zodat zij zouden weten "welke hoop zijn roeping wekt, hoe rijk de heerlijkheid is van zijn erfenis bij de heiligen …" Wijken wij af van het voorbeeld van de apostelen, of veranderen wij de inhoud van "het éne geloof, van de éne doop en van de éne hoop", dan verhinderen wij op zijn minst, dat wijzelf en anderen, die wij vormen, deel zullen krijgen aan de hoge prijs van de roeping Gods in Christus.

Wellicht zal iemand nu opmerken: De Heer heeft toch gezegd: "Mijn beker zult gij wel drinken, maar het zitten aan mijn rechterzijde en linkerzijde staat niet aan Mij te geven, maar het is voor hen, voor wie het bereid is" (Matt.20:23). Betekent dit dan niet, dat God zelf bepaalt wie de heerlijke positie naast zijn Zoon zal innemen? Kunnen wij daar dan nog invloed op uitoefenen? Moeten wij dan wel echt ALLEN streven naar die prijs? Dit zijn redelijke vragen. Uiteraard waren ook de apostelen op de hoogte van deze woorden van Jezus. Dit weerhield hen er echter niet van ALLEN aan te sporen te jagen naar die plaats van eer. Laten wij dit dan ook allen op de juiste wijze doen. Dan zullen wij verkrijgen waarnaar wij streven en waarop wij hopen (Matt. 19:28; 2 Tim.2:5).

"Ja, maar ik moet eerst de innerlijke zekerheid hebben, dat die bijzonder hoge plaats voor mij bestemd is", denkt een ander.

Het is goed, dat wij ons niet zo maar iets toeëigenen. Als wij hiertoe echter door de Hemelse Vader worden geroepen, dan is er geen reden meer deze verheven positie niet op onszelf van toepassing te brengen. Dat wij hiertoe geroepen zijn, blijkt uit de inhoud van "het éne geloof en de éne doop". Door het ene geloof en door de ene doop worden wij door één Geest immers zonen van God (Ef. 4:1-6; Gal.3:26,27), leden van het lichaam en toegevoegd aan de gemeente, die thans de Bruid is van het Lam (2Kor. 11:2). De innerlijke zekerheid ligt in het geloof, dat ook dit behoort - naast o.a. de vergeving van zonden - tot hetgeen God ons in Christus Jezus schenkt.

De apostel zegt in dit verband: "Want allen, die door de Geest Gods geleid wor-den, zijn zonen Gods. Want gij hebt niet ontvangen de geest van slavernij om opnieuw te vrezen, maar gij hebt ontvangen de Geest van het zoonschap, door welke wij roepen: Abba, Vader. Die Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn. Zijn wij nu kinderen, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God en medeërfgenamen van Christus: indien wij delen in zijn lijden, is dat om ook te delen in zijn verheerlijking" (Rom.8:15-17).

Naarmate wij Christus volgen zal ook onze hoop op het verkrijgen van die bijzondere plaats toenemen.

Naar wat moeten wij streven?

Eerder in dit artikel, onder het hoofd "Wat wordt ons in Christus Jezus geschon-ken?" bleek, door combinatie van een groot aantal teksten, wat de prijs is van de roeping van God in Christus. Wij stelden vast, dat de Schrift leert, dat het doel, waarnaar wij moeten jagen is het verkrijgen van eeuwig leven, van onvergankelijkheid, en het delen in de eer en heerlijkheid van Christus als leden van zijn lichaam, als koningen en priesters, als zonen van God en als de vrouw van het Lam.

Als de gemeente voltallig is (Rom.11:25) en zich heeft gereedgemaakt (Openb. 19:7), zal de zegen van God door Christus (Hoofd en Lichaam, Kol.1:18,24) komen over de volken. Wie zijn die volken? Dit zijn de velen, die geleefd hebben voordat Jezus ter wereld kwam èn de velen, die tijdens en na Zijn komst hebben geleefd; die Zijn bood-schap of nooit hebben gehoord of nooit hebben verstaan.3 Deze volken zullen op aarde leven of een opstanding verkrijgen gedurende het Duizendjarige Rijk. Over de zegening der volkeren lezen wij o.a.:

"Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden van de zonen Gods (dit zijn de overwinnaars onder de gelovigen). Want de schepping (dit zijn de onverlichte volken) is aan de vruchteloosheid onderworpen … in hope echter, omdat ook de schepping zelf van de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid zal bevrijd worden tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen Gods" (Rom.8:19-24).

"En ik zag de heilige stad, een nieuw Jeruzalem, nederdalende uit de hemel van God, getooid als een bruid, die voor haar man versierd is … Zie,de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volken zijn en God zal zelf bij hen zijn, en Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal niet meer zijn,noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal er meer zijn, want de eerste dingen zijn voorbijgegaan … En de volken zullen bij het licht van de stad wandelen … " (Openb.21:2-4,24).

Iemand schreef over het doel van onze verheerlijking: "Is het omdat die zonen zo belangrijk zijn? Is het omdat het voor henzelf zo'n grote zegen zal zijn? Is het omdat de schepping er zo veel aan zal hebben om hen te zien stralen als de zon? Dat mag allemaal zo zijn, maar er is iets, dat ver boven dat alles uitgaat: het feit, dat er een machtige onthulling zal zijn door ons heen van onze Here Jezus Christus … En die Gemeente is dan bestemd om als het "Nieuwe Jeruzalem", als "de Lichtstad" dit instrument te zijn, waar-door de verheerlijkte Heer Zichzelf openbaart aan heel het verdere aanbiddende heelal!!!

HOE moeten wij jagen?

Het feit, dat de apostel ons aanspoort te streven naar de prijs, houdt in, dat wij deze prijs niet onvoorwaardelijk zullen ontvangen. De voorwaarde is dat wij in Christus blijven. Wij blijven in Hem als zijn woorden in ons blijven, als wij elkander liefhebben en veel vrucht dragen. Op deze wijze wordt de Vader verheerlijkt, blijven wij in de liefde van de Zoon en zullen wij zijn discipelen zijn. VgI.Joh.15:1-17 1 Joh.2:3-16,20-29 3:11-18 4:2,3,15. Wij zullen een enkel Schriftgedeelte citeren:

"Wie mijn geboden heeft en ze bewaart, die is het, die Mij liefheeft; en wie Mij liefheeft, zal geliefd worden door mijn Vader en Ik zal hem liefhebben en Mijzelf aan hem openbaren … Indien iemand Mij liefheeft, zal hij mijn woord bewaren en mijn Vader zal hem liefhebben en Wij zullen tot hem komen en bij hem wonen. Wie Mij niet liefheeft, bewaart mijn woorden niet; en het woord, dat gij hoort, is niet van Mij, maar van de Vader, die Mij gezonden heeft" (Joh.14:21-24).

Blijven zijn woorden niet in ons, hebben wij de broeders niet lief, dragen wij geen vrucht, dan zijn wij niet langer in Christus. Wij kunnen dan vergeleken worden met on-vruchtbare ranken aan de wijnstok, die verwijderd en verbrand zullen worden. Vgl. Matt. 7:13-27 Joh.15:1-17 Hebr.6:4-12.

Willen wij Christus in alle opzichten navolgen, dan is de volle kennis van de Zoon Gods, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid in Christus, onmis-baar. Hierdoor "groeien wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde in elk opzicht naar Hem toe, die het Hoofd is, Christus" (Efeze 4:11-15).

Onze Heer en zijn apostelen hebben op talrijke plaatsen in de Schriften gesproken over de inhoud van het “jagen", over de wijze, waarop wij geroepen zijn Hem na te vol-gen. Wij hebben gewezen waarop het principe van de navolging berust, n.l. op de liefde tot God, tot zijn Zoon, tot de broeders en zusters en - zoals de Schrift leert - tot allen.

Uit de vele teksten, die over ons onderwerp spreken, zullen wij een aantal aanhalen om de inhoud van het “jagen†aan de hand van de Schrift verder te verduidelijken. Hier volgen zij:

"Hebt uw vijanden lief en bidt voor wie u vervolgen, opdat gij kinderen moogt zijn van uw Vader, die in de hemelen is" (Matt.5:44-45). Vgl. Rom.12:14, 17-21.

"Gij zijt het, die steeds bij Mij gebleven zijt in mijn verzoekingen. En Ik beschik u het Koninkrijk, gelijk mijn Vader het Mij beschikt heeft, opdat gij aan mijn tafel eet en drinkt in mijn Koninkrijk. En gij zult zitten op tronen om de twaalf stammen van Israël te richten" (Luk.22:28-3O).

"Wie zijn leven liefheeft, maakt dat het verloren gaat, maar wie zijn leven haat in deze wereld, zal het bewaren ten eeuwigen leven. Indien iemand Mij wil dienen, hij volge Mij, en waar Ik ben, daar zal ook mijn dienaar zijn. Indien iemand Mij dienen wil, de Vader zal hem eren" (Joh.12:25-26).

"Ik vermaan u dan, broeders, met beroep op de barmhartigheden Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer: dit is uw redelijke eredienst" (Rom.12:1). Vgl. Ps 50:5 Rom.12:2-21 15:16.

"Want de liefde van Christus dringt ons, daar wij tot het inzicht gekomen zijn, dat één voor allen gestorven is. Dus zijn zij allen gestorven. En voor allen is Hij gestorven, opdat zij, die leven, niet meer voor zichzelf zouden leven, maar voor Hem, die voor hen gestorven is en opgewekt" (2 Kor.5:14-15).

"Voorts weest krachtig in de Here en in de sterkte van Zijn macht. Doet de wapenrusting Gods aan om te kunnen standhouden tegen de verleidingen des duivels … Stelt u dan op, uw lendenen omgord met de waarheid, bekleed met het pantser der gerechtigheid, de voeten geschoeid met de bereidvaardigheid van het evangelie des vredes; neemt bij dit alles het schild des geloofs ter hand, waarmede gij alle brandende pijlen van de boze zult kunnen doven; en neemt de helm des heils aan en het zwaard des Geestes, dat is het woord Gods. En bidt daarbij met aanhoudend bidden en smeken bij elke gelegenheid in de Geest, daartoe wakende met alle volharding en smeking voor alle heiligen" (Ef.6:10-18). Vgl.Ef.4:1-6:19; 1 Tim.6:11,12; Hebr.12:1-29.

"Verblijdt u in de Here te allen tijde! Wederom zal ik zeggen: Verblijdt u! Uw vriendelijkheid zij alle mensen bekend. De Here is nabij. Weest in geen ding bezorgd, maar laten bij alles uw wensen door gebed en smeking bekend worden bij God. En de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, zal uw harten en uw gedachten behoeden in Christus Jezus. Voorts, broeders, al wat waar, al wat rechtvaardig is, al wat beminnelijk is, al vat welluidend is, al wat deugd heet en lof verdient, bedenkt dat; wat u geleerd en overgeleverd is, wat gij van mij gehoord en gezien hebt, brengt dat in toepassing en de God des vredes zal met u zijn" (Filipp.4:4-9). VgI.Filipp.1:27-2:18; 3:1-4:18.

"Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zoekt de dingen, die boven zijn, waar Christus is, gezeten aan de rechterhand Gods. Bedenkt de dingen, die boven zijn, niet die op de aarde zijn. Want gij zijt gestorven en uw leven is verborgen met Christus in God. Wanneer Christus verschijnt, die ons leven is, zult ook gij met Hem verschijnen in heer-lijkheid" (Kol.3: 1-4). Vgl. Kol.3:5-4:16.

"Daar wij nu een grote hogepriester hebben, die de hemelen is doorgegaan, Jezus, de Zoon van God, laten wij aan die belijdenis vasthouden" (Hebr.4:14).

"Laten wij de belijdenis van hetgeen wij hopen onwankelbaar vasthouden, want Hij, die beloofd heeft, is getrouw. En laten vij op elkaar acht geven om elkaar aan te vuren tot liefde en goede werken" (Hebr.10:23-24). Vgl. Hebr.3:6+14; 10:10-39.

"Laten wij dan door Hem Gode voortdurend een lofoffer brengen, namelijk de vrucht onzer lippen, die zijn naam belijden. En vergeet de weldadigheid en de mede-deelzaamheid niet, want in zulke offers heeft God een welbehagen" (Hebr.13:15-16). Vgl. 1 Petr.2:4-10.

"Omgordt dus de lendenen van uw verstand, weest nuchter, en vestigt uw hoop volkomen op de genade, die u gebracht wordt door de openbaring van Jezus Christus. Voegt u, als gehoorzame kinderen, niet naar de begeerten uit de tijd van uw onwetend-heid, maar gelijk Hij, die u geroepen heeft, heilig is, wordt (zo) ook gijzelf heilig in al uw wandel; er staat immers geschreven: Weest heilig, want Ik ben heilig"

(1 Petr.1 :13-16). Hebr.12:14.

"Geliefden, laat de vuurgloed, die tot beproeving dient, u niet bevreemden, alsof u iets vreemds overkwame. Integendeel, verblijdt u naarmate gij deel hebt aan het lijden van Christus, opdat gij u ook met vreugde zult mogen verblijden bij de openbaring van zijn heerlijkheid. Indien gij door de naam van Christus smaad lijdt, zijt gij zalig, daar de Geest der heerlijkheid en de Geest Gods op u rust … Indien hij echter als Christen lijdt, dan schame hij zich niet, maar verheerlijke God onder die naam … Laten derhalve ook zij, die naar de wil van God lijden, hun zielen aan de getrouwe Schepper overgeven, steeds het goede doende" (1 Petr.4:12-19). Vgl. 1 Petr.2:19-24.

" … schraagt om deze reden met betoon van alle ijver door uw geloof de deugd, door de deugd de kennis, door de kennis de zelfbeheersing, door de zelfbeheersing de volharding, door de volharding de godsvrucht, door de godsvrucht de broederliefde en door de broederliefde de liefde (jegens allen). Want als deze dingen bij u aanwezig zijn en overvloedig worden, laten zij u niet zonder werk of vrucht voor de kennis van onze Here Jezus Christus. Want bij wie zij niet zijn, die is verblind in zijn bijziendheid, daar hij de reiniging van zijn vroegere zonden heeft vergeten. Beijvert u daarom des te meer, broeders, om uw roeping en verkiezing te bevestigen; want als gij dit doet, zult gij nimmer struikelen. Want zo zal u rijkelijk worden verleend de toegang tot het eeuwige koninkrijk van onze Here en Heiland, Jezus Christus" (2 Petr.1:5-11).

"Geliefden, … strijdt tot het uiterste voor het geloof, dat eenmaal de heiligen is overgeleverd" (Judas 3).

Tot zover onze keuze uit Schriftplaatsen, die ons een indruk geven hoe wij moeten jagen naar de prijs om de roeping Gods in Christus. Onze keus omvat uiteraard slechts een deel van de uitspraken en leringen over dit onderwerp. studie in de Schriften zelf zal onze kennis zeer verdiepen (2 Tim.3:16,17).

De manier waarop het verkrijgen van de prijs slechts mogelijk is, n.l. door een wandel in geloof, waarheid, liefde en gerechtigheid, sluit elke zelfzucht en eerzucht uit. Wel heeft God het zo gesteld, dat de uitnemendheid van de prijs een stimulans vormt voor de gelovige, die dikwijls onder zeer moeilijke omstandigheden aan zijn Heer trouw blijft.

Door de navolging van Christus vervult de gelovige nu zijn taak en wordt hij gelijktijdig toebereid op zijn functie in het komende koninkrijk van zijn Heer. Als priester (1 Petr. 2:4-10; Openb.20:6), als rechter (Luk.22:28-30; 1 Kor.6:2-5; Openb.2:26), als koning (2 Tim.2:12; Openb.5:10), als de vrouw van het Lam (2 Kor.11:2-3; Ef.5:29-32 Openb.19:7-9, 21:2) over en ten dienste van de volkeren.

De Overwinnaars

In het boek "Openbaring" lezen wij over het resultaat, dat de prediking van het Evangelie van de vrede heeft opgeleverd. Er wordt in dit Bijbelboek o.a. gesproken van "overwinnaars". Het is interessant na te gaan hoe deze gelovigen de overwinning hebben behaald. Het spreekt voor zich, dat de wijze, waarop zij overwinnen, niet kan afwijken van de leringen en vermaningen van onze Heer en van zijn apostelen met betrekking tot dit onderwerp. Wij zullen dan ook geen nieuwe gezichtspunten aantreffen. Wel bevesti-gingen van hun uitspraken. Daarom zullen wij de hoedanigheden, die hen tot overwin-naars maken, onderstrepen. Wij citeren:

"En zij hebben hem (de aanklager) overwonnen door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis en zii hebben hun leven niet liefgehad, tot in de dood" (Openb.12:11).

"Ik zag en zie, het Lam stond op de berg Sion en met Hem honderdvierenveer-tigduizend, op wier voorhoofden zijn naam en de naam van zijn Vader geschreven stonden … en zij zongen een nieuw gezang vóór de troon en voor de vier dieren en de oudsten; en niemand kon het gezang leren dan de honderdvierenveertigduizend, de losgekochten van de aarde. Dezen zijn het, die zich niet met vrouwen hebben bevlekt, want zij zijn maagdelijk [dit moeten wij niet letterlijk opvatten]. Dezen zijn het, die het Lam volgen, waar Hij ook heengaat. Dezen zijn gekocht uit de mensen als eerstelingen voor God en het Lam. En in hun mond is geen leugen gevonden zij zijn onberispelijk" (Openb. 14:1-5). Vgl.2 Kor.11:2

"Laten wij blijde zijn en vreugde bedrijven en Hem de eer geven, want de bruiloft des Lams is gekomen en zijn vrouw heeft zich gereedgemaakt; en haar is gegeven zich met blinkend en smetteloos fijn linnen te kleden, want dit fijne linnen zijn de rechtvaar-dige daden der heiligen" (Openb. 19:7-8).

&quotcry.gifIk zag) de zielen van hen, die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus en om het woord van God en die noch het beest noch zijn beeld hadden aangebeden en die het merkteken niet op hun voorhoofd en op hun hand ontvangen hadden; en zij werden. weder levend en heersten als koningen met Christus, duizend jaren lang" (Openb.20:4).

Gered, maar als door vuur heen

Wij hebben in de Schrift gelezen, dat er slechts één geloof is, en één doop en één hoop van onze roeping. Tevens vernemen wij uit haar, dat de apostelen ons ALLEN aansporen te jagen naar het verkrijgen van de prijs van de roeping Gods in Christus. Toch is het niet zo, dat allen die prijs zullen behalen. Niet allen zullen behoren tot de overwinnaars.

De reden, dat zij de prijs van heerlijkheid en eer zullen missen, is, dat zij verkeerd hebben gebouwd op het éne fundament, dat gelegd is, n.l. Jezus Christus, die onze Verlosser is en voor onze overtredingen is gestorven. Wij citeren:

"Is er iemand, die op dit fundament bouwt met goud, zilver, kostbaar gesteente, hout, hooi of stro, ieders werk zal aan het licht komen. Want de dag zal het doen blijken, omdat hij met vuur verschijnt, en hoedanig ieders werk is, dat zal het vuur uitmaken. Indien het werk, dat hij erop gebouwd heeft, standhoudt, zal hij LOON ontvangen, maar indien iemands werk verbrandt, zal hij SCHADE lijden, doch hijzelf zal gered worden, maar als door vuur heen" (1Kor.3:10-15).

De goede bouwmaterialen uit deze gelijkenis zijn de verschillende waarheden uit Gods woord, waarmee wij ons moeten voeden. Ook zijn het de lofoffers aan God, de gebeden voor medegelovigen, de rechtvaardige gedachten, woorden en daden van de gelovigen.

De brandbare bouwmaterialen, waarover in dit Schriftgedeelte gesproken wordt, zijn de leringen en overleveringen van mensen en de woorden en daden, die daarop gebaseerd zijn. Deze leringen en daden kunnen de Here niet behagen.

Iedere Christen moet zich inspannen waarheid te kopen en deze niet te verkopen (vgl.Spr.23:23). Hij moet zijn leven door de waarheid laten leiden. Als de dag verschijnt, dan zal blijken, wie van de gelovigen met waarheid, liefde en gerechtigheid hebben gebouwd. Zij, die dit niet ten volle hebben gedaan, zullen niet behoren tot hen, die met Christus mogen delen in zijn koninklijke heerlijkheid. Zij zullen echter wel gered worden, maar als door vuur heen.

Laten wij niet traag zijn en onverschillig en ons reeds nu tevredenstellen met het uitzicht op een "redding als door vuur heen" (hoe genadig die redding op zich ook is!). Laten wij daarentegen vurig van geest voortgaan, door onszelf als "levende stenen te laten gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis, om een heilig priesterschap te vormen, tot het brengen van geestelijke offers, die Gode welgevallig zijn door Jezus Christus" (1 Petr.2:5). Laten wij welgegrond en standvastig blijven in het geloof en ons niet laten afbrengen van de hoop van het Evangelie, opdat wij te Zijner tijd het loon zul-len ontvangen, waartoe wij geroepen zijn (Kol. l:22-23; 2 Thess.2:14; 1Petr.5:10). â– 


Samengevoegd:

sorry dat ik het niet in een link verwerkt krijgt het neemt wel veel plaats in he , maar het kan niet anders . widegrin.gif ha.ha.

Link naar bericht
Deel via andere websites

De aardse hoop is bij Jehovah getuigen =zei die alleen wensen op een gereinigde aarde te leven in het aardse paradijs).

De hemelse hoop is alleen voor degene die in de hemel met Jezus gaan regeren als de 144000!

De bijbel leert echter dat alle christenen eén hoop delen ?

Na 1934 hebben getuigen hun visie over deze ene hoop aan gepast daar er vele alleen een behoefte hadden op een aards paradijs te willen wonen,zei beweren niet wedergeboren te zijn en niet een hemelse bestemming te voelen in hun zelf .


Samengevoegd:

Ja sorry he Thorgrem om je gek te lachen maar ik ben echt zo knullig met de computer .Ha ,ha . hamer.gif

Link naar bericht
Deel via andere websites

Quote:

Ja sorry he Thorgrem om je gek te lachen maar ik ben echt zo knullig met de computer .Ha ,ha .
hamer.gif

Het was geenzins als belediging of nare opmerking bedoeld beste Mira.

Ik vraag me enkel af wie de moeite zal nemen om zo'n lang citaat door te nemen. Ikzelf doe dat zelden. Maar wellicht ben ik een uitzondering en leest de rest het met veel plezier door.

Link naar bericht
Deel via andere websites

Ik weet dat het lang is personelijk had ik ook moeite om dit stuk door te lezen ,toch heb ik dit zelf ook gedaan en kwam erachter hoe blind ik altijd gehouden ben .

Voor de enkele die dit onderwerp verkeerd hebben geleerd kan het een eye opener zijn naar de ene Hoop !

Link naar bericht
Deel via andere websites

Als de kern van het betoog is dat er straks onderscheid zal zijn tussen mensen in de hemel en mensen op de nieuwe aarde, dan klinkt dat in elk geval voor mij als klassejustitie en ik dacht toch echt dat er dan nog enkel sprake is van harmonie en eensgezinheid zonder aanzien des persoons, aangezien dat laatste echt iets is van het hier en nu....

Link naar bericht
Deel via andere websites
  • 9 months later...

Ik ben inmiddels weer geestelijk verder gegroeid in mijn heer Yeshua

      

      

Door mira op vrijdag 04-05-2007 15:17:02

      

Bedankt HenkG, ik zal de link opnieuw plaatsen.

Samengevoegd:

DE ENE ROEPING

Eén lichaam, één Geest, één geloof, één doop en één hoop

(Efeze 4:1-6)

Inleiding

Het Wachttorengenootschap leert in feite, dat voor mensen die in deze tijd tot geloof in Christus komen er bij de doop twee mogelijkheden zijn: je hebt of een hemelse of een aardse roeping. Als iemand bij zijn doop of later het verlangen heeft om naar de hemel te gaan, dan wordt zo iemand wedergeboren. Hij zal dan - op voorwaarde dat hij trouw is aan Jehovah tot zijn dood – mogen delen in de heerlijkheid van Christus als een lid van de gezalfde 144.000 klasse. De anderen die zich tot Jehovah bekeren en niet het verlangen hebben om naar de hemel te gaan, behoren tot de aardse klasse. Zij zullen het voorrecht hebben eeuwig in vrede en harmonie met God en mensen te leven op een gereinigde aarde. Dit geschrift is bedoeld om aan te tonen, dat er slechts één roeping (hoop, bestemming, levenswijze) is, die geldt is voor alle gelovigen in Christus.

De Apostel is duidelijk

De Schriftwoorden die ons leren dat de roeping, de doop en de hoop alsmede de inlijving in het lichaam van Christus voor alle gelovigen dezelfde is vinden wij in Efeze 4:1-6, waar wij lezen: “Als gevangene in de Here, vermaan ik u dan te wandelen waardig der roeping, waarmede gij geroepen zijt, met alle nederigheid en zachtmoedigheid, met lankmoedigheid, en elkander in liefde te verdragen, en u te beijveren de eenheid des Geestes te bewaren door de band des vredes: een lichaam en een Geest, gelijk gij ook geroepen zijt in de ene hoop uwer roeping, een Here, een geloof, een doop, een God en Vader van allen, die is boven allen en door allen en in allen.†1 Uit deze woorden blijkt duidelijk dat er geen basis is voor de leer van het Wachttorengenootschap dat de ene gelovige bij zijn doop wordt wedergeboren omdat hij de hoop heeft om naar de hemel te gaan, terwijl een ander alleen gedoopt wordt.2 Als door de Heer aangewezen leraar geeft de apostel duidelijk te kennen dat alle gedoopten in Christus behoren tot het éne lichaam, dat zij allen één Geest hebben, allen hetzelfde geloof, dezelfde doop en hoop hebben en dat God de Vader is van die allen en dat Hij in allen is. Het is zinnig er aan te herinneren dat de doop door de apostel Paulus in Titus 3:5 het “bad der wedergeboorte†wordt genoemd.

In dit artikel zullen wij nagaan wat de inhoud is van dit éne geloof, van die éne doop en van die éne hoop? Wij zullen ons in dit artikel beperken tot de verlossing die ons in Christus wordt geschonken en de hoop op heerlijkheid en eer, die God verbonden heeft aan de navolging van Christus.

Voordat wij verder gaan met ons onderwerp zullen wij kort stilstaan bij de oorzaak van onze huidige toestand van zonde en dood. Ook zullen wij attenderen op Jezus van Nazareth, Gods Zoon, die door het offer van zijn smetteloos leven onze ongerechtighe-den bij God heeft verzoend. Door dit offer heeft Hij de toegang tot God heropend, de dood van zijn kracht beroofd en onverderfelijk leven aan het licht gebracht. Daarna laten wij de Schrift antwoorden op de vraag hoe wij tot Jezus kunnen komen en welke heerlijke gevolgen dit heeft.

Wij zijn ALLEN van nature zondaars

Het is niet mogelijk de rijkdom van het evangelie te zien, dan nadat wij tot het besef zijn gekomen van de enorme afstand, die bestaat tussen de Heilige God en de zondige mens. Het kwaad kwam in de wereld toen onze voorvader Adam Jehovah’s ge-bod overtrad en at van de vrucht van de boom der kennis van goed en kwaad. Als gevolg van deze daad van ongehoorzaamheid maakte Jehovah de mens duidelijk, dat Hij, de heilige God, geen omgang kan hebben met de zondige mens. Hij maakte daarop voor de mens en voor zijn vrouw kleren van vellen en bekleedde hen daarmee. God verdreef Adam en Eva uit de hof van Eden, vervloekte de aardbodem en verhinderde hen de weg tot de boom des levens. Van toen af moesten onze gemeenschappelijke voorouders met veel moeite een bestaan uit de aardbodem zien te verwerven totdat zij tot de aardbodem zouden terugkeren.

Evenals Adam en Eva zondigden tegen God, zo zondigen wij, hun nakomelingen, ook. De Schrift typeert de gevallen mens als volgt:"Niemand is rechtvaardig, ook niet één, er is niemand die verstandig is, niemand, die God ernstig zoekt; allen zijn afgewe-ken, tezamen zijn zij onnut geworden; er is niemand, die doet wat goed is, zelfs niet één. Hun keel is een open graf, met hun tong plegen zij bedrog, addergif is onder hun lippen; hun mond is van vloek en bitterheid vol; snel zijn hun voeten om bloed te vergieten, ver-woesting en ellende zijn op hun wegen, en de weg des vredes kennen zij niet. De vreze Gods staat hun niet voor ogen . . . Want allen hebben gezondigd en missen de heerlijk-heid Gods" (Rom.3:10-18,23). Zo is het met ons, zondige mensen, gesteld. Wij zijn voor God dood door onze zonden en misdaden en wij zullen terugkeren tot stof (Ef.2:1; Gen.3:19).

Jezus. het Lam van God

De Almachtige God,die liefde is, wil niet dat de mens verloren gaat, maar dat hij eeuwig leeft. God opende voor het volk Israël een mogelijkheid het leven te verkrijgen. Hij gaf hun namelijk de Wet en bepaalde, dat wie de Wet zou houden, het leven zou in-gaan. Het volk van Israël slaagde er echter niet in aan de eisen van de volmaakte Wet te voldoen. Zij waren immers ook zondige en onvolmaakte mensen. Daarom waren zij niet in staat te leven overeenkomstig de volmaakte Wet. Door het offeren van vele bokken en kalveren werden hun overtredingen van de Wet in een voorbeeldelijke eredienst ver-zoend (Hebr. 9:1-28; 10:1-10). Het bloed van deze offerdieren kon niet in werkelijkheid zonden wegnemen. Het wees echter vooruit naar een veel groter Offer, dat eens ge-bracht zou worden in de Persoon van Jezus van Nazareth, het ware Lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt (Joh.1:29).

Hij, de Zoon van God en het Woord of de Logos, door wie God de wereld gescha-pen heeft (Joh.1:1-18; Hebr.1:1-4) werd in de wereld gezonden, geboren uit een maagd (Matt.1:18-20; Luk.1:26-35; Gal.4:4,5), om als rechtvaardig, zondeloos mens (Joh. 8:46; Rom.5:15; Filipp.2:5-11; 1 Petr.1:19) zijn leven te geven voor velen (Rom.5:18-19; 1Kor.15:20-22; 1Tim.2:4-6). Wij lezen: "Hierin is de liefde Gods jegens ons geopen-baard, dat God zijn eniggeboren Zoon gezonden hoeft in de wereld, opdat wij zouden leven door Hem. Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons liefgehad en zijn Zoon gezonden heeft als een verzoening voor onze zonden" (1 Joh.4:9-10). En nadat Hij (Christus Jezus) de reiniging van onze zonden tot stand gebracht had, heeft Hij zich "gezet aan de rechterhand van de majesteit in de hoge, zoveel machtiger geworden dan de engelen als Hij uitnemender naam boven hen als erfdeel ontvangen heeft" (Hebr.1:3,4).

De heerlijkheid van Jezus' naam blijkt o.a. verder uit de woorden: "Want gelijk de Vader de doden opwekt en doet leven, zo doet ook de Zoon leven, wie Hij wil. Want ook de Vader oordeelt niemand, maar heeft het gehele oordeel aan de Zoon gegeven, opdat allen de Zoon eren gelijk zij de Vader eren. Wie de Zoon niet eert, eert ook de Vader niet, die Hem gezonden heeft" (Joh. 5: 21-23).

Komt ALLEN tot Mij

"Bekeert u en gelooft het evangelie" (Marc.1 :15).

"Bekeren" wil zeggen: grondig veranderen van gezindheid. Deze grondige verandering van gezindheid is nodig, omdat wij door de zondeval in ons diepste innerlijke wezen zijn verdorven. De zondeval is een opstand tegen God en een poging Hem van zijn eer te beroven en die aan zichzelf te trekken. Op alle terreinen van het leven werkt die opstand door. Daarom die dringende oproep tot bekering en tot geloof in het evangelie.

"Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven" Matt.11:28. "Wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen" (Joh.6:37).

Met deze uitnodigende en aanmoedigende woorden richt onze Heer zich tot zondaars. Niet tot hen, die denken dat zij Hem niet nodig hebben. Nee, tot allen, die arm zijn van geest,omdat zij zich bewust zijn van hun schuld tegenover God en van hun onbekwaam-heid Hem te dienen (Matt.5:3 Rom.3:20 8:8). Hen zal Hij met open armen ontvangen, rust geven en rijk maken.

"En dit is zijn (Gods) gebod: dat wij geloven in de naam van zijn Zoon Jezus Christus" (1 Joh.3:23).

Geloven in de naam van Jezus wil o.a. zeggen dat wij geloven dat Hij van God is uitge-gaan en gekomen, dat Jezus niet van Zichzelf is gekomen, maar dat God Hem heeft gezonden (Joh. 8:42 6:29). Geloven in de naam van Jezus houdt ook in, dat wij de waarde van zijn offerdood op onszelf van toepassing brengen. De Heer zegt: " … tenzij gij het vlees van de Zoon des Mensen eet, hebt gij geen leven in u zelf. Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven en Ik zal hem opwekken ten jongsten dage" (Joh.6:53-54). De apostel Paulus schrijft: "Wij zijn dus gezanten van Christus, alsof God door onze mond u vermaande; in de naam van Christus vragen wij u: laat u met God verzoenen. Hem, die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem" (2 Kor.5:20-21).

Indien wij zo in Jezus geloven, dan horen wij de aansporing: “Sta op, laat u dopen en uw zonden afwassen, onder aanroeping van zijn naam†(Handelingen 22:16).

Als wij dit gedaan hebben, dan zijn wij afgewassen, geheiligd, gerechtvaardigd door de naam van onze Here Jezus Christus en door de Geest van onze God (1Kor.6:11; vgl.Hebr.10:10;13:12). Geloven wij zó - en dit wordt pas met recht geloven genoemd - dan hebben wij vrede met God (Rom.5:1; Joh.14:27).

Aanvaarden wij Jezus niet als onze Redder, m.a.w. eten wij zijn vlees en drinken wij zijn bloed niet, dan blijft de toorn van God op ons. "Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven, doch wie de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem" (Joh.3:36).

Het is óf het een óf het ander. De apostel spreekt in dit verband: "Wij zijn voor God een geur van Christus onder hen, die gered worden, en onder hen, die verloren gaan; voor dezen een doodslucht ten dode, voor genen een levensgeur ten leven" (2 Kor.2:15-16).

Tot Jezus komen houdt ook in Hem aanvaarden als onze Heer. Hij heeft ons immers door het offer van zijn leven gekocht en betaald (1 Kor.6:20 Openb.5:9). De apostel schrijft: "Want de liefde van Christus dringt ons, daar wij tot het inzicht gekomen zijn, dat één voor allen gestorven is. Dus zijn zij allen gestorven. En voor allen is Hij gestorven, opdat zij, die leven, niet meer voor zichzelf zouden leven, maar voor Hem, die voor hen gestorven is en opgewekt" (2 Kor.5:14,15). Bovendien sluit de uitnemendheid van Jezus' naam dit in. Hij kon zeggen: "Mij is gegeven alle macht in de hemel en op de aarde†(Matt.28:18). En in Efeze 1:20-22 lezen wij: " … door Hem (Jezus) uit de doden op te wekken en Hem te zetten aan zijn rechterhand in de hemelse gewesten, boven alle overheid en macht en heerschappij, die genoemd wordt niet alleen in deze, maar ook in de toekomende eeuw. En Hij (God) heeft alles onder zijn voeten gesteld en Hem als Hoofd boven al wat is, gegeven aan de gemeente.†Op grond van deze alles overtreffen-de naam, die Hem gegeven is, dienen allen, die tot Jezus komen Hem boven allen en alles lief te hebben. Wij lezen dit in Lukas 14:26-35:

"Indien iemand tot Mij komt en niet haat (bedoeld is: minder beminnen, zonder daarmee de liefde tot b.v. vader of moeder te veroordelen) zijn vader en moeder en vrouw en kinderen en broeders en zusters, ja zelfs zijn eigen leven, die kan mijn discipel niet zijn. Wie niet zijn kruis draagt en achter Mij komt, kan mijn discipel niet zijn. Want wie van u, die een toren wil bouwen, zet zich niet eerst neder om de kosten te bereke-nen, of hij het werk zal kunnen volbrengen? Anders zouden, als hij de fundering gemaakt had, en het werk niet kon voltooien, allen, die het zagen, beginnen hem te bespotten, zeggende: Die man begon te bouwen, maar hij kon het niet vol tooien … Zo zal dus niemand van u, die niet afstand doet van al wat hij heeft, mijn discipel kunnen zijn."

Vgl. Matt.19:27-29 Filipp.3:7-11

Het is een heerlijke gedachte te beseffen, dat, als wij geloven in de naam van Jezus, vlees en bloed ons dit niet heeft geopenbaard, maar de Vader, die in de hemelen is. Wij geloven niet in Hem uit eigen kracht, maar omdat wij het van de Vader gehoord en geleerd hebben en daarom komen wij tot Jezus (Matt.16:16-17 Joh.6:37,45,65). Dan zijn wij ook geroepenen. En over geroepenen lezen wij:

"Wij weten nu, dat (God) alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben, die volgens zijn voornemen geroepenen zijn. Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld van zijn Zoon, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen; en die Hij tevoren bestemd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt. Wat zullen wij dan van deze dingen zeggen? Als God vóor ons is, wie zal tegen ons zijn? Hoe zal Hij, die zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons allen overgegeven heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schenken? Wie zal uitverkorenen Gods beschul-digen? God is het, die rechtvaardigt; wie zal veroordelen? Christus Jezus is de gestorve-ne, wat meer is, de opgewekte, die ter rechterhand Gods is, die ook voor ons pleit. Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? … Want ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven, noch engelen noch machten, noch heden noch toekomst, noch krachten, noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Here" (Rom.8:28-39).

Wat wordt ons in Christus Jezus geschonken?

Als wij in de Schriften zoeken naar een antwoord op de vraag wat God ons in Christus Jezus schenkt, als wij daarin speuren naar de betekenis van Jezus voor ons, die zich in Hem tot God bekeerd hebben, dan vinden wij duidelijk, dat Hij door het offer van zijn leven, het meest volledige herstel van onze relatie tot God heeft teweeggebracht en nog veel meer dan dat!

In Hem immers:

1 "heeft (God ons) vergeving van zonden geschonken", want "om onze overtredin-gen werd hij doorboord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf, die ons de vrede aanbrengt, was op hem, en door zijn striemen is ons genezing geworden" (Ef.4:32 Jes.53:5). Vgl.Matt.26:28 Hand.2:38 22:16 Ef.5:25,26 Hebr.9:14 10:4-10 1 Joh.2:12.

2 onze zonden zijn afgewassen en wij zijn geheiligd en gerechtvaardigd door de naam van onze Heer Jezus Christus en door de Geest van onze God, 1Kor. 6:11. Vgl. Hebr.10:10, 29

3 zijn “wij nu gerechtvaardigd, d.w.z. zijn wij vrijgesproken voor Gods rechtbank en wordt zijn gerechtigheid onze gerechtigheid, gelijk geschreven staat: "Hem, die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem" (2 Kor.5:21). Vgl. Rom.4:1-8,23-25 5:1,18 8:30 Filipp.3:9.

4 "hebben) wij nu de verzoening ontvangen … (zijn wij) met God verzoend door de dood van Zijn Zoon … (en hebben wij) vrede met God door onze Here Jezus Christus" (Rom.5:11,10, 5:1). Vgl. Rom.3:25 2 Kor.5:18,19 Kol.1:20,21 Hebr.2:17 10:19-23 1 Joh.2:2 4:10.

5 "heeft Hij (God), niet om werken der gerechtigheid, die wij zouden gedaan hebben, doch naar zijn ontferming ons gered door het bad der wedergeboorte en der vernieuwing door de Heilige Geest" en zullen wij "thans door zijn bloed gerechtvaardigd, door Hem behouden worden van de toorn†(Titus 3:5; Rom.5:9). Vgl.Hand.2:37-41,47; 16:30,31; 1Kor.10:1-4.

6 zijn wij verlost omdat Jezus "zich gegeven heeft tot een losprijs voor allen†en “ons heeft verlost uit de macht der duisternis" (1 Tim.2:5-6; Kol.1:13). Vgl. Ps. 49:8-10 Matt.20:28; Marc.10:45; 1 Kor.6:20; 1 Petr.1:18,19; 2 Petr. 2:1; Openb.5:9.

7 zijn wij verlost van onze oude, zondige, natuur. Wij lezen:

"Of weet gij niet, dat wij allen, die in Christus Jezus gedoopt zijn, in zijn dood gedoopt zijn? Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood … dit weten wij immers, dat onze oude mens medegekruisigd is, opdat aan het lichaam der zonde zijn kracht zou ontnomen 'Worden en 'Wij niet langer slaven der zonde zouden zijn … Zo moet het ook voor u vaststaan, dat gij wel dood zijt voor de zonde, maar levend voor God in Christus Jezus" (Rom.6:3,4,6,11).

Vgl. Rom.7:24-25; Gal.5:24; Kol.2:11,12.

8 "zijn wij) een nieuwe schepping; het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen" of, m.a.w. dan voldoen wij aan hetgeen Jezus bedoelde toen Hij zei: "Tenzij iemand wederom geboren wordt, kan hij het Koninkrijk Gods niet zien … niet binnen-gaan." In Hem zijn "uit God geboren" of "geboren uit water en Geest" (2 Kor.5:17; Joh.3:3-7; 1 Joh.5: 1,4). Vgl. Rom.6:5-11; Gal.6:15; Titus 3:5; 1 Petr.1:23; 1 Joh.4:7.

9 "bezitten wij,) broeders, volle vrijmoedigheid om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus, langs de nieuwe en levende weg, die Hij ons ingewijd heeft, door het voorhangsel, dat is, zijn vlees, en wij een grote priester over het huis Gods hebben, laten wij toetreden met een waarachtig hart, in volle verzekerdheid des geloofs, met een hart, dat door besprenging gezuiverd is van besef van kwaad, en met een lichaam, dat gewassen is met zuiver water" (Hebr.10:19-22). Vgl.Hebr.3:6; 4:14-16; 1 Joh.3:21-24.

10 "zijn wij) allen zonen van God, door het geloof in Christus Jezus. Want (wij) allen, die in Christus gedoopt (zijn, hebben ons) met Christus bekleed" en “(is ons) lichaam een tempel van de Heilige Geest, die in (ons) woont" (Gal.3:26,27; 1 Kor.6:19).

Vgl. Joh.1:33; Hand.2:38;, Rom.5:5 8:14-17; 1 Kor.3:16; 1 Kor.10:1,2; 2 Kor.1:21; Ef.1:5,13,14; Titus 3:4-6; Hebr.2:10-13; 1 Joh.2:20,27; 3:1,2.

11 "zijn wij) overgebracht in het Koninkrijk van de Zoon van zijn liefde", "burgers van een rijk in de hemelen" en "is ons) mede een plaats gegeven in de hemelse gewes-ten" (Kol.1:13; Filipp.3:20; Efeze 1:3, 2:5,6).

12 worden wij nu aangespoord "ons) ook zelf als levende stenen te laten gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis, om een heilig priesterschap te vormen tot het brengen van geestelijke offers, die Gode welgevallig zijn door Jezus Christus" en "zijn wij) een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk (Gode) ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem … " en hebben wij de" hoop, dat wij ons na "deel genomen te hebben) aan het lijden van Christus, ook met vreugde (zullen mogen) verblijden bij de openbaring van Zijn heerlijkheid" (1 Petr.2:4-10; 4:12-19).

Vgl. Ps 50:5; Rom.8:17,36, 12:1, 15:16; 1 Kor.4:9-13; Ef.5:1,2; Filipp.2:17, 4:18; 2 Tim.4:6; Hebr.13:15; 1 Joh.3:16; Openb.1:6; 8:3,4.

13 zijn wij geroepen tot het Koningschap met Christus en wij zullen dit verkrijgen op voorwaarde dat wij overwinnen, zoals wij lezen: "Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op mijn troon, gelijk ook Ik heb overwonnen en gezeten ben met mijn Vader op zijn troon" en "wie overwint en mijn werken tot het einde toe bewaart, hem zal Ik macht geven over de heidenen … " (Openb.3:21; 2:26-28).

Vgl. Matt.19:28; Mark.10:35-40; 1 Kor.4:8; 6:2,3; Kol. 3:1-4; 2 Thess.2:13,14; 2Tim. 2:10-12; Openb.5:9-10; Openb.14:1-5; 20:4.

14 zijn wij bestemd de Bruid te vormen en tenslotte de Vrouw van het Lam, ook ge-noemd: de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem. De apostel zegt: "Want met een ijver Gods waak ik over u, want ik heb u verbonden aan één man, om u als een reine maagd voor Christus te stellen." In het boek "Openbaring" lezen wij: "laten wij blijde zijn en vreugde bedrijven en Hem de eer geven, want de bruiloft des Lams is gekomen en zijn vrouw heeft zich gereed gemaakt; en haar is gegeven zich met blinkend en smetteloos fijn linnen te bekleden, want dit zijn de rechtvaardige daden der heiligen" en "Ik zal u tonen de bruid, de vrouw des Lams. En hij voerde mij weg in de geest op een grote en hoge berg en toonde mij de heilige stad, Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God; en zij had de heerlijkheid Gods … " (2Kor.11:2; Openb.19:7-9; 21:9-11).

Vgl. Efeze 5:28-32 Openb.21:2-3, 9-27.

15 "hebben wij) het eeuwige leven" en dit hebben wij zolang wij in Hem blijven. De Schrift leert: "God), die een ieder vergelden zal naar zijn werken: hun, die, in goeddoen volhardende, heerlijkheid, eer en onvergankelijkheid zoeken, het eeuwige leven; maar hun, die zichzelf zoeken, der waarheid ongehoorzaam en der ongerechtigheid gehoor-zaam zijn, wacht toorn en gramschap … " en "Indien de Geest van Hem, die Jezus uit de doden heeft opgewekt, in u woont, dan zal Hij, die Christus Jezus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door zijn Geest, die in u woont" Joh. 3:16; Rom.2:6-8; Rom.8:11).

Vgl. Joh.3:36, 4:14, 6:57-58, 10:28, 11:25-26; Filipp. 3:17-21; 1 Joh.2:24-25; 5:10-13; Openb.2:7,11.

Het onvergankelijke leven, de onsterfelijkheid, zullen wij aandoen als de laatste "bazuin zal klinken en de doden onvergankelijk opgewekt (zullen) worden en wij veranderd (zul-len) worden. Want dit vergankelijke moet onvergankelijkheid aandoen en dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen" (1 Kor.15:52-53).

Vgl. 1 Thess.4:13-18; 2 Tim.4:6-8; 1 Petr.1:4,7,13; 5:4,10.

16 hebben wij de belofte, dat wij mogen zijn waar Hij is. Jezus zegt: "Indien iemand Mij dienen wil, hij volge Mij, en waar Ik ben, daar zal ook mijn dienaar zijn. Indien iemand Mij dienen wil, de Vader zal hem eren." De apostel Paulus vult aan: "Want wij weten, dat, indien de aardse tent, waarin wij wonen, wordt afgebroken, wij een gebouw van God hebben, in de hemelen, niet met handen gemaakt, een eeuwig huis. Want hierom zuchten wij: wij haken ernaar met onze woonstede uit de hemel overkleed te worden, als wij maar bekleed, en niet naakt, zullen bevonden worden. Want wij, die nog in een tent wonen, zuchten bezwaard, omdat wij niet ontkleed, doch overkleed willen worden, opdat het sterfelijke door het leven worde verslonden. God is het, die ons juist daartoe bereid heeft en die ons de Geest tot onderpand gegeven heeft" (Joh. 12:26; 2 Kor.5:1-5).

Vgl. Joh.7:33, 13:33,36, 14:1-3, 17:24; Efeze 2:6; 1 Thess.4:17; 2 Thess.2:1.

17 hebben wij de belofte Hem gelijk te zullen zijn. De apostel schrijft: "Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods en het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen; (maar) wij weten, dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem gelijk zullen wezen, want wij zullen Hem zien gelijk Hij is." Petrus zegt: "Door deze zijn wij met kostbare en zeer grote beloften begiftigd, opdat gij daardoor deel zoudt hebben aan de goddelijke natuur … " Elders in de Schrift lezen wij: "Kom hier, ik zal u tonen de bruid, de vrouw des Lams. En hij … toonde mij de heilige stad, Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God; en zij had de heerlijkheid Gods" (1 Joh.3:2 2 Petr.1:4 Openb.21:9-11). VgI.Rom.8:29 Filipp.3:20,21 Kol.3:4 2 Thess.2:13,14. Deze grote eer en heerlijkheid zullen slechts geschonken worden aan de overwinnende Gemeente. Vgl.1 Joh.5:4,5 . Openb.2:10,11,17,26 3:5,12,21.

Dit is het, wat God ons in zijn Zoon Jezus Christus schenkt. Tevens vormt dit de inhoud van het éne geloof, van de éne doop en van de éne hoop. Wat komt er een overweldigende rijkdom door het Evangelie van Christus tot ons! Van verlorenheid, zondigheid, dood-zijn in zonden en misdaden, worden wij gereinigd, gewassen in het bloed van Gods Zoon. Maar daar blijft het niet bij. Wij worden tevens verlost uit de macht van de boze en van onze zondige natuur. Ook worden wij wedergeboren en gezalfd met de Heilige Geest. Verder worden wij geheiligd en bekleed met de gerechtig-heid m van de Zoon. In deze volkomen nieuwe toestand hebben wij vrede met God en volle vrijmoedigheid tot God te gaan en door Hem geleerd te worden omtrent het doel, waarvoor Hij ons roept.

In die heilige omgang zal Hij ons verstand verlichten. Dan zullen wij mogen verstaan wat het betekent, dat wij door geloof en doop in zijn Zoon ook zonen van God en medebroeders van Christus zijn geworden, leden van Zijn lichaam, de bruid en later de Vrouw van het Lam, priesters en koningen onder de grote Hogepriester en Koning. Wat een geweldig vooruitzicht is ons, die in de naam van Jezus geloven, geboden. In wie zou het zijn opgekomen, dat wij, van nature zondige mensen, onbekwaam tot enig goed, door geloof in Christus zouden worden herschapen tot medeërfgenamen van Christus en deelgenoten in zijn eer en heerlijkheid als priesters en koningen en uitdelers van de zegeningen aan de volken?

Iedereen, die inziet in deze heerlijkheid, zal verwonderd zijn, Gods Naam loven, eren en Hem aanbidden.

ALLEN zijn geroepen te groeien in Christus

Toen de apostelen het evangelie gingen verkondigen, predikten zij hun toehoor-ders niet de "verborgenheden" of "geheimenissen" in Christus. Nee, zij verkondigden het Koninkrijk van God en wezen hun gehoor slechts naar Jezus, als de beloofde Messias, de Zoon van God, door wiens offerdood zij vergeving van zonden konden verkrijgen. Zij drongen aan op bekering en geloof in Hem, waardoor zij de gave van de heilige Geest zouden ontvangen. Vgl.: Hand.2:14-40, 3:11-26, 4:8-12, 10:34-48, 17:2-3+15-34, 22:1-22, 24:14-21, 26:1-29, 28:23,31.

Zij, die Jezus als hun Verlosser aanvaardden en zich in Hem lieten dopen "bleven volharden bij het onderwijs der apostelen, het breken van het brood en de gebeden" (Hand.2:41,42).

Dit onderwijs van de apostelen, het breken van het brood en de gebeden hadden tot doel God te danken, te loven en te aanbidden, de gelovigen tot volmaaktheid te bren-gen in Christus en hen toe te rusten tot dienstbetoon. Geleidelijk vertrouwden de apostelen hun de "geheimenissen" in Christus toe (1 Kor.4:1).

Tot deze verborgenheden behoren:

- de gedeeltelijke verharding van Israël, totdat de volheid der heidenen binnengaat (Rom.11:25-33);

- de opwekking tot onvergankelijkheid van de ontslapen gemeenteleden en de verandering in een ondeelbaar ogenblik van de volgelingen van Christus, die nog leven bij het klinken van de laatste bazuin (1 Kor.15:50-54; vgl. 1 Thess. 4:13-18);

- de relatie tussen de Heer en zijn gemeente, die zal zijn als de verhouding tussen een man en zijn vrouw, en "die twee zullen tot één vlees zijn" (Efeze 5:29-32).

De apostelen spanden zich in ALLE gelovigen tot volmaaktheid te brengen. Uit hun uitspraken blijkt, hoezeer de geestelijke groei van dezen, het verkrijgen van het volledige inzicht in Christus en de hoop op heerlijkheid en eer, die daardoor ontstaat, hun ter harte gingen. Ter staving halen wij de volgende Schriftplaatsen aan:

"Daarom houd ook ik, gehoord hebbende van uw geloof in de Here Jezus en van uw liefde tot al de heiligen, niet op te danken, u gedenkende bij mijn gebeden, opdat de God van onze Here Jezus Christus, de Vader der heerlijkheid, u geve de Geest van wijsheid en van openbaring om Hem recht te kennen: verlichte ogen uws harten, zodat gij weet, welke hoop zijn roeping wekt, hoe rijk de heerlijkheid is van zijn erfenis bij de heiligen, en hoe overweldigend groot zijn kracht is aan ons, die geloven … " (Efeze 1:15-19).

"Om die reden buig ik mijn knieën voor de Vader … opdat Hij u geve naar de rijkdom van zijn heerlijkheid met kracht gesterkt te worden door zijn Geest in de inwen-dige mens, opdat Christus door het geloof in uw harten woning make. Geworteld en ge-rond in de liefde, zult gij dan, samen met alle heiligen, in staat zijn te vatten, hoe groot de breedte en lengte en hoogte en diepte is, en te kennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, opdat gij vervuld wordt tot alle volheid Gods" (Efeze 3:14-19).

“En Hij heeft zowel apostelen als profeten gegeven … om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus, totdat wij allen de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus. Dan zijn wij niet meer onmondig, op en neer, heen en weer geslingerd onder invloed van allerlei wind van leer, door het valse spel der mensen, in hun sluwheid, die tot dwaling verleidt, maar dan groeien wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde in elk opzicht naar Hem toe, die het Hoofd is, Christus†(Efeze 4:11-15).

“Hem verkondigen wij, wanneer wij ieder mens terechtwijzen en ieder mens onderrichten in alle wijsheid, om ieder mens in Christus volmaakt te doen zijn … opdat hun harten getroost en zij in de liefde verenigd worden tot alle rijkdom van een volledig inzicht, en zij het geheimenis Gods mogen kennen, Christus, in wie al de schatten der wijsheid en kennis verborgen zijn†(Kol.1 :28, 2:2-3).

“Daarom houden ook wij sedert de dag, dat wij dit gehoord hebben, niet op voor u te bidden en te vragen, dat gij met de rechte kennis van zijn wil vervuld moogt worden, in alle wijsheid en geestelijk inzicht, om de Here waardig te wandelen, Hem in alles te behagen,in alle goed werk vrucht te dragen en op te wassen in de rechte kennis van God†(Kol.1:9).

“Verlangt als pasgeboren kinderen naar de onvervalste melk des woords, opdat gij daardoor moogt opwassen tot zaligheid, indien gij geproefd hebt, dat de Here goedertieren is …†(1 Petr.2:1-5).

Vgl. Joh.14:14-21, 16:13,14, 2 Kor.4:6, Kol.3:10, Hebr.5:11-6:2, 2 Petr.3:18.

Uit bovengeciteerde Schriftplaatsen komt duidelijk naar voren, dat zij, die zich in de dagen van de apostelen tot God in Christus bekeerden en zich in de naam van Jezus lieten dopen, slechts kennis hadden van de beginselen van de uitspraken Gods. Deze beginselen worden door de schrijver van de brief aan de Hebreeën (hoofdstuk 6:1,2) als volgt samengevat: "bekering van dode werken en van geloof in God, van een leer van dopen en van oplegging der handen, van opstanding der doden en van een eeuwig oordeel."

Wat gold voor de pasbekeerden in de tijd van de apostelen, geldt eveneens voor degenen, die zich in onze tijd bekeren en tot geloof in Christus komen. Ook dezen begin-nen als "zuigelingen" en zijn bestemd om te komen tot volwassenheid in Christus.

Niemand van de gelovigen in Christus moet denken, dat de vereniging met Christus en het delen in Zijn hemelse heerlijkheid en eer als priester, koning, vrouw van het Lam, etc. niet voor hem of haar is weggelegd, alleen vanwege het feit, dat zijn of haar hoop of verlangen daar nu nog niet naar uitgaat.

Dit leert de Schrift niet. Wat zij wèl leert, is, dat Paulus bad voor de gelovigen, opdat zij mochten weten "welke hoop zijn roeping wekt, hoe rijk de heerlijkheid is van zijn erfenis bij de heiligen, en hoe overweldigend groot zijn kracht is aan ons, die geloven" (Ef.1:18,19). Er is geen verschil tussen de gelovigen van vroeger en nu.

Destijds was groei nodig in kennis van en liefde tot Christus. Aan die kennis kwam men door "toerusting tot dienstbetoon, totdat (zij) allen de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereikt (hadden)" (Ef.4: 12-13). Tot die kennis behoorde ook, dat zij door het éne geloof en door de éne doop leden van het lichaam van Christus en zonen van God waren geworden en bestemd om de vrouw te worden van het Lam, de laatste Adam. Deze kennis van Christus is uiteraard nog volledig van kracht in onze dagen. Er is namelijk geen ander geloof, geen andere doop en geen andere hoop gegeven.

Evenals de apostelen in hun tijd tot de Vader baden opdat degenen, die aan hun zorgen waren toevertrouwd, de grote rijkdom in Christus zouden mogen beseffen, zo rust ook op de ouderlingen nu de zware verantwoordelijkheid zich in te spannen voor de geestelijke groei van en te bidden voor hen, die zij in Christus mogen vormen. De ouder-ling, die aldus handelt en bidt, kan vergeleken worden met de "trouwe en verstandige slaaf, die de heer over zijn dienstknechten gesteld heeft om hun op tijd hun voedsel te geven. Zalig die slaaf, die de heer bij zijn komst zó bezig zal vinden. Voorwaar, Ik zeg u, dat hij hem over al zijn bezit zal stellen" (Matt.24:45-47). Vgl. Dan.12:3.

De Schrift leert, dat ook de gelovige zelf verantwoordelijk is voor groei in kennis. Er staat immers: "Verlangt als pasgeboren kinderen naar de onvervalste melk des woords … " en "Wast op in de genade en in de kennis van onze Heer en Heiland, Jezus Chrlstus". En ook in dit opzicht geldt: "Bidt en u zal gegeven worden; zoekt en gij zult vinden; klopt en u zal opengedaan worden" (1 Petr.2:2; 2 Petr.3:18; Matt.7:7).

De Heer openbaart ons echter nooit iets met het doel alleen maar onze nieuws-gierigheid te bevredigen. Als Hij zichzelf aan ons kenbaar maakt, dan doet Hij dit, opdat wij daardoor beter in staat zijn Hem te dienen. En als wij Hem dienen, dan zullen wij ook steeds meer mogen zien. God beschouwt en behandelt ons in dat geval als zijn dienst-knechten, als zijn vrienden, gunstgenoten en beminden. Voor dezen zal Hij niet verbor-gen houden wat voor hen goed en nuttig is om te weten. Vergelijkt u a.u.b. bij voorbeeld eens de volgende Schriftplaatsen: Gen.18:17/Jak.2:23; Ps.25:14, 127:2; Dan. 12:9,10; Amos 3:7; Luk.8:10; Joh.14:21 en Openb.1:1.

Het loon van de roeping van God in Christus

“Weet gij niet, dat zij, die in de renbaan lopen, allen wel lopen, doch dat slechts één de prijs kan ontvangen? Loopt dan zo, dat gij die behaalt! En al wie aan een wed-strijd deelneemt, beheerst zich in alles; zij om een vergankelijke erekrans te verkrijgen, wij om een onvergankelijke†(1 Kor.9:24-25). Vgl. 1 Petr.1:3-4

“Vergetende hetgeen achter mij is en mij uitstrekkende naar hetgeen voor mij ligt, jaag ik naar het doel. om de prijs der roeping Gods, die van boven is, in Christus Jezus … Weest ALLEN mijn navolgers, broeders, en ziet op hen, die evenzo wandelen, gelijk gij ons tot voorbeeld hebt†(Filipp.3:14,17).

“Gij daarentegen, 0 mens Gods, … jaag naar gerechtigheid, geloof. liefde. volharding en zachtzinnigheid. Strijd de goede strijd des geloofs, grijp het eeuwige leven, waartoe gij geroepen zijt, en de goede belijdenis hebt afgelegd voor vele getuigen. Ik beveel voor God … dat gij dit gebod onbevlekt en onberispelijk handhaaft tot de verschijning van onze Here Jezus Christus†(1 Tim.6:11-14).

“Met een ijver Gods waak ik over u, want ik heb u verbonden aan één man, om u als een reine maagd voor Christus te stellen†(2 Kor.11:2).

"En komt tot Hem, de levende steen, door de mensen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en kostbaar, en laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis, om een heilig priesterschap te vormen, tot het brengen van geestelijke offers, die Gode welgevallig zijn door Jezus Christus … Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht†(1 Petr.2:4,5,9).

Uit deze teksten leren wij, dat wij ALLEN moeten jagen, WAARNAAR wij moeten jagen en HOE wij moeten jagen. Wij zullen nu aandacht schenken aan elk van deze onderdelen.

ALLEN moeten jagen

Tegen wie spreekt de Geest door de pen van de apostel? De apostelen richt(t)en hun woorden tot "allen, die allerwege de naam van onze Here Jezus Christus aanroepen", en tot "hen, die een even kostbaar geloof als wij hebben ontvangen door de gerechtig-heid van onze God en Heiland, Jezus Christus" (1 Kor.1:2 2 Petr.1:1).

Zij spraken en spreken dus tegen ALLE gelovigen, d.w.z. tegen hen, die zich hebben laten reinigen door het kostbare bloed van Jezus, de wedergeboren, geheiligde en geredde personen van alle eeuwen sinds de uitstorting van de Heilige Geest tot op de huidige dag. Dezen worden ALLEN aangespoord te jagen naar de verwezenlijking van de éne hoop.

Nergens geeft de apostel ons ook maar de geringste aanwijzing, dat de éne gelovige wel moet jagen naar het mogen delen in de eer en heerlijkheid van Christus, terwijl de andere daar niet voor in aanmerking komt.

Elke goede ouderling, elke "trouwe en verstandige slaaf, die de heer over zijn dienstknechten gesteld heeft", zal op gelijke wijze, gedreven door dezelfde Geest, ALLEN, die hij in Christus mag opvoeden, hiertoe aansporen.

De apostelen lieten zich in hun aansporingen tot de gemeente niet leiden door beperkingen m.b.t. het aantal personen, dat uiteindelijk zal behoren tot de overwinnende gemeente, die zal delen in de heerlijkheid van Christus. Zij baden daarentegen tot God, opdat Hij alle gelovigen zou geven verlichte ogen des harten, zodat zij zouden weten "welke hoop zijn roeping wekt, hoe rijk de heerlijkheid is van zijn erfenis bij de heiligen …" Wijken wij af van het voorbeeld van de apostelen, of veranderen wij de inhoud van "het éne geloof, van de éne doop en van de éne hoop", dan verhinderen wij op zijn minst, dat wijzelf en anderen, die wij vormen, deel zullen krijgen aan de hoge prijs van de roeping Gods in Christus.

Wellicht zal iemand nu opmerken: De Heer heeft toch gezegd: "Mijn beker zult gij wel drinken, maar het zitten aan mijn rechterzijde en linkerzijde staat niet aan Mij te geven, maar het is voor hen, voor wie het bereid is" (Matt.20:23). Betekent dit dan niet, dat God zelf bepaalt wie de heerlijke positie naast zijn Zoon zal innemen? Kunnen wij daar dan nog invloed op uitoefenen? Moeten wij dan wel echt ALLEN streven naar die prijs? Dit zijn redelijke vragen. Uiteraard waren ook de apostelen op de hoogte van deze woorden van Jezus. Dit weerhield hen er echter niet van ALLEN aan te sporen te jagen naar die plaats van eer. Laten wij dit dan ook allen op de juiste wijze doen. Dan zullen wij verkrijgen waarnaar wij streven en waarop wij hopen (Matt. 19:28; 2 Tim.2:5).

"Ja, maar ik moet eerst de innerlijke zekerheid hebben, dat die bijzonder hoge plaats voor mij bestemd is", denkt een ander.

Het is goed, dat wij ons niet zo maar iets toeëigenen. Als wij hiertoe echter door de Hemelse Vader worden geroepen, dan is er geen reden meer deze verheven positie niet op onszelf van toepassing te brengen. Dat wij hiertoe geroepen zijn, blijkt uit de inhoud van "het éne geloof en de éne doop". Door het ene geloof en door de ene doop worden wij door één Geest immers zonen van God (Ef. 4:1-6; Gal.3:26,27), leden van het lichaam en toegevoegd aan de gemeente, die thans de Bruid is van het Lam (2Kor. 11:2). De innerlijke zekerheid ligt in het geloof, dat ook dit behoort - naast o.a. de vergeving van zonden - tot hetgeen God ons in Christus Jezus schenkt.

De apostel zegt in dit verband: "Want allen, die door de Geest Gods geleid wor-den, zijn zonen Gods. Want gij hebt niet ontvangen de geest van slavernij om opnieuw te vrezen, maar gij hebt ontvangen de Geest van het zoonschap, door welke wij roepen: Abba, Vader. Die Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn. Zijn wij nu kinderen, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God en medeërfgenamen van Christus: indien wij delen in zijn lijden, is dat om ook te delen in zijn verheerlijking" (Rom.8:15-17).

Naarmate wij Christus volgen zal ook onze hoop op het verkrijgen van die bijzondere plaats toenemen.

Naar wat moeten wij streven?

Eerder in dit artikel, onder het hoofd "Wat wordt ons in Christus Jezus geschon-ken?" bleek, door combinatie van een groot aantal teksten, wat de prijs is van de roeping van God in Christus. Wij stelden vast, dat de Schrift leert, dat het doel, waarnaar wij moeten jagen is het verkrijgen van eeuwig leven, van onvergankelijkheid, en het delen in de eer en heerlijkheid van Christus als leden van zijn lichaam, als koningen en priesters, als zonen van God en als de vrouw van het Lam.

Als de gemeente voltallig is (Rom.11:25) en zich heeft gereedgemaakt (Openb. 19:7), zal de zegen van God door Christus (Hoofd en Lichaam, Kol.1:18,24) komen over de volken. Wie zijn die volken? Dit zijn de velen, die geleefd hebben voordat Jezus ter wereld kwam èn de velen, die tijdens en na Zijn komst hebben geleefd; die Zijn bood-schap of nooit hebben gehoord of nooit hebben verstaan.3 Deze volken zullen op aarde leven of een opstanding verkrijgen gedurende het Duizendjarige Rijk. Over de zegening der volkeren lezen wij o.a.:

"Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden van de zonen Gods (dit zijn de overwinnaars onder de gelovigen). Want de schepping (dit zijn de onverlichte volken) is aan de vruchteloosheid onderworpen … in hope echter, omdat ook de schepping zelf van de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid zal bevrijd worden tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen Gods" (Rom.8:19-24).

"En ik zag de heilige stad, een nieuw Jeruzalem, nederdalende uit de hemel van God, getooid als een bruid, die voor haar man versierd is … Zie,de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volken zijn en God zal zelf bij hen zijn, en Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal niet meer zijn,noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal er meer zijn, want de eerste dingen zijn voorbijgegaan … En de volken zullen bij het licht van de stad wandelen … " (Openb.21:2-4,24).

Iemand schreef over het doel van onze verheerlijking: "Is het omdat die zonen zo belangrijk zijn? Is het omdat het voor henzelf zo'n grote zegen zal zijn? Is het omdat de schepping er zo veel aan zal hebben om hen te zien stralen als de zon? Dat mag allemaal zo zijn, maar er is iets, dat ver boven dat alles uitgaat: het feit, dat er een machtige onthulling zal zijn door ons heen van onze Here Jezus Christus … En die Gemeente is dan bestemd om als het "Nieuwe Jeruzalem", als "de Lichtstad" dit instrument te zijn, waar-door de verheerlijkte Heer Zichzelf openbaart aan heel het verdere aanbiddende heelal!!!

HOE moeten wij jagen?

Het feit, dat de apostel ons aanspoort te streven naar de prijs, houdt in, dat wij deze prijs niet onvoorwaardelijk zullen ontvangen. De voorwaarde is dat wij in Christus blijven. Wij blijven in Hem als zijn woorden in ons blijven, als wij elkander liefhebben en veel vrucht dragen. Op deze wijze wordt de Vader verheerlijkt, blijven wij in de liefde van de Zoon en zullen wij zijn discipelen zijn. VgI.Joh.15:1-17 1 Joh.2:3-16,20-29 3:11-18 4:2,3,15. Wij zullen een enkel Schriftgedeelte citeren:

"Wie mijn geboden heeft en ze bewaart, die is het, die Mij liefheeft; en wie Mij liefheeft, zal geliefd worden door mijn Vader en Ik zal hem liefhebben en Mijzelf aan hem openbaren … Indien iemand Mij liefheeft, zal hij mijn woord bewaren en mijn Vader zal hem liefhebben en Wij zullen tot hem komen en bij hem wonen. Wie Mij niet liefheeft, bewaart mijn woorden niet; en het woord, dat gij hoort, is niet van Mij, maar van de Vader, die Mij gezonden heeft" (Joh.14:21-24).

Blijven zijn woorden niet in ons, hebben wij de broeders niet lief, dragen wij geen vrucht, dan zijn wij niet langer in Christus. Wij kunnen dan vergeleken worden met on-vruchtbare ranken aan de wijnstok, die verwijderd en verbrand zullen worden. Vgl. Matt. 7:13-27 Joh.15:1-17 Hebr.6:4-12.

Willen wij Christus in alle opzichten navolgen, dan is de volle kennis van de Zoon Gods, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid in Christus, onmis-baar. Hierdoor "groeien wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde in elk opzicht naar Hem toe, die het Hoofd is, Christus" (Efeze 4:11-15).

Onze Heer en zijn apostelen hebben op talrijke plaatsen in de Schriften gesproken over de inhoud van het “jagen", over de wijze, waarop wij geroepen zijn Hem na te vol-gen. Wij hebben gewezen waarop het principe van de navolging berust, n.l. op de liefde tot God, tot zijn Zoon, tot de broeders en zusters en - zoals de Schrift leert - tot allen.

Uit de vele teksten, die over ons onderwerp spreken, zullen wij een aantal aanhalen om de inhoud van het “jagen†aan de hand van de Schrift verder te verduidelijken. Hier volgen zij:

"Hebt uw vijanden lief en bidt voor wie u vervolgen, opdat gij kinderen moogt zijn van uw Vader, die in de hemelen is" (Matt.5:44-45). Vgl. Rom.12:14, 17-21.

"Gij zijt het, die steeds bij Mij gebleven zijt in mijn verzoekingen. En Ik beschik u het Koninkrijk, gelijk mijn Vader het Mij beschikt heeft, opdat gij aan mijn tafel eet en drinkt in mijn Koninkrijk. En gij zult zitten op tronen om de twaalf stammen van Israël te richten" (Luk.22:28-3O).

"Wie zijn leven liefheeft, maakt dat het verloren gaat, maar wie zijn leven haat in deze wereld, zal het bewaren ten eeuwigen leven. Indien iemand Mij wil dienen, hij volge Mij, en waar Ik ben, daar zal ook mijn dienaar zijn. Indien iemand Mij dienen wil, de Vader zal hem eren" (Joh.12:25-26).

"Ik vermaan u dan, broeders, met beroep op de barmhartigheden Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer: dit is uw redelijke eredienst" (Rom.12:1). Vgl. Ps 50:5 Rom.12:2-21 15:16.

"Want de liefde van Christus dringt ons, daar wij tot het inzicht gekomen zijn, dat één voor allen gestorven is. Dus zijn zij allen gestorven. En voor allen is Hij gestorven, opdat zij, die leven, niet meer voor zichzelf zouden leven, maar voor Hem, die voor hen gestorven is en opgewekt" (2 Kor.5:14-15).

"Voorts weest krachtig in de Here en in de sterkte van Zijn macht. Doet de wapenrusting Gods aan om te kunnen standhouden tegen de verleidingen des duivels … Stelt u dan op, uw lendenen omgord met de waarheid, bekleed met het pantser der gerechtigheid, de voeten geschoeid met de bereidvaardigheid van het evangelie des vredes; neemt bij dit alles het schild des geloofs ter hand, waarmede gij alle brandende pijlen van de boze zult kunnen doven; en neemt de helm des heils aan en het zwaard des Geestes, dat is het woord Gods. En bidt daarbij met aanhoudend bidden en smeken bij elke gelegenheid in de Geest, daartoe wakende met alle volharding en smeking voor alle heiligen" (Ef.6:10-18). Vgl.Ef.4:1-6:19; 1 Tim.6:11,12; Hebr.12:1-29.

"Verblijdt u in de Here te allen tijde! Wederom zal ik zeggen: Verblijdt u! Uw vriendelijkheid zij alle mensen bekend. De Here is nabij. Weest in geen ding bezorgd, maar laten bij alles uw wensen door gebed en smeking bekend worden bij God. En de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, zal uw harten en uw gedachten behoeden in Christus Jezus. Voorts, broeders, al wat waar, al wat rechtvaardig is, al wat beminnelijk is, al vat welluidend is, al wat deugd heet en lof verdient, bedenkt dat; wat u geleerd en overgeleverd is, wat gij van mij gehoord en gezien hebt, brengt dat in toepassing en de God des vredes zal met u zijn" (Filipp.4:4-9). VgI.Filipp.1:27-2:18; 3:1-4:18.

"Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zoekt de dingen, die boven zijn, waar Christus is, gezeten aan de rechterhand Gods. Bedenkt de dingen, die boven zijn, niet die op de aarde zijn. Want gij zijt gestorven en uw leven is verborgen met Christus in God. Wanneer Christus verschijnt, die ons leven is, zult ook gij met Hem verschijnen in heer-lijkheid" (Kol.3: 1-4). Vgl. Kol.3:5-4:16.

"Daar wij nu een grote hogepriester hebben, die de hemelen is doorgegaan, Jezus, de Zoon van God, laten wij aan die belijdenis vasthouden" (Hebr.4:14).

"Laten wij de belijdenis van hetgeen wij hopen onwankelbaar vasthouden, want Hij, die beloofd heeft, is getrouw. En laten vij op elkaar acht geven om elkaar aan te vuren tot liefde en goede werken" (Hebr.10:23-24). Vgl. Hebr.3:6+14; 10:10-39.

"Laten wij dan door Hem Gode voortdurend een lofoffer brengen, namelijk de vrucht onzer lippen, die zijn naam belijden. En vergeet de weldadigheid en de mede-deelzaamheid niet, want in zulke offers heeft God een welbehagen" (Hebr.13:15-16). Vgl. 1 Petr.2:4-10.

"Omgordt dus de lendenen van uw verstand, weest nuchter, en vestigt uw hoop volkomen op de genade, die u gebracht wordt door de openbaring van Jezus Christus. Voegt u, als gehoorzame kinderen, niet naar de begeerten uit de tijd van uw onwetend-heid, maar gelijk Hij, die u geroepen heeft, heilig is, wordt (zo) ook gijzelf heilig in al uw wandel; er staat immers geschreven: Weest heilig, want Ik ben heilig"

(1 Petr.1 :13-16). Hebr.12:14.

"Geliefden, laat de vuurgloed, die tot beproeving dient, u niet bevreemden, alsof u iets vreemds overkwame. Integendeel, verblijdt u naarmate gij deel hebt aan het lijden van Christus, opdat gij u ook met vreugde zult mogen verblijden bij de openbaring van zijn heerlijkheid. Indien gij door de naam van Christus smaad lijdt, zijt gij zalig, daar de Geest der heerlijkheid en de Geest Gods op u rust … Indien hij echter als Christen lijdt, dan schame hij zich niet, maar verheerlijke God onder die naam … Laten derhalve ook zij, die naar de wil van God lijden, hun zielen aan de getrouwe Schepper overgeven, steeds het goede doende" (1 Petr.4:12-19). Vgl. 1 Petr.2:19-24.

" … schraagt om deze reden met betoon van alle ijver door uw geloof de deugd, door de deugd de kennis, door de kennis de zelfbeheersing, door de zelfbeheersing de volharding, door de volharding de godsvrucht, door de godsvrucht de broederliefde en door de broederliefde de liefde (jegens allen). Want als deze dingen bij u aanwezig zijn en overvloedig worden, laten zij u niet zonder werk of vrucht voor de kennis van onze Here Jezus Christus. Want bij wie zij niet zijn, die is verblind in zijn bijziendheid, daar hij de reiniging van zijn vroegere zonden heeft vergeten. Beijvert u daarom des te meer, broeders, om uw roeping en verkiezing te bevestigen; want als gij dit doet, zult gij nimmer struikelen. Want zo zal u rijkelijk worden verleend de toegang tot het eeuwige koninkrijk van onze Here en Heiland, Jezus Christus" (2 Petr.1:5-11).

"Geliefden, … strijdt tot het uiterste voor het geloof, dat eenmaal de heiligen is overgeleverd" (Judas 3).

Tot zover onze keuze uit Schriftplaatsen, die ons een indruk geven hoe wij moeten jagen naar de prijs om de roeping Gods in Christus. Onze keus omvat uiteraard slechts een deel van de uitspraken en leringen over dit onderwerp. studie in de Schriften zelf zal onze kennis zeer verdiepen (2 Tim.3:16,17).

De manier waarop het verkrijgen van de prijs slechts mogelijk is, n.l. door een wandel in geloof, waarheid, liefde en gerechtigheid, sluit elke zelfzucht en eerzucht uit. Wel heeft God het zo gesteld, dat de uitnemendheid van de prijs een stimulans vormt voor de gelovige, die dikwijls onder zeer moeilijke omstandigheden aan zijn Heer trouw blijft.

Door de navolging van Christus vervult de gelovige nu zijn taak en wordt hij gelijktijdig toebereid op zijn functie in het komende koninkrijk van zijn Heer. Als priester (1 Petr. 2:4-10; Openb.20:6), als rechter (Luk.22:28-30; 1 Kor.6:2-5; Openb.2:26), als koning (2 Tim.2:12; Openb.5:10), als de vrouw van het Lam (2 Kor.11:2-3; Ef.5:29-32 Openb.19:7-9, 21:2) over en ten dienste van de volkeren.

De Overwinnaars

In het boek "Openbaring" lezen wij over het resultaat, dat de prediking van het Evangelie van de vrede heeft opgeleverd. Er wordt in dit Bijbelboek o.a. gesproken van "overwinnaars". Het is interessant na te gaan hoe deze gelovigen de overwinning hebben behaald. Het spreekt voor zich, dat de wijze, waarop zij overwinnen, niet kan afwijken van de leringen en vermaningen van onze Heer en van zijn apostelen met betrekking tot dit onderwerp. Wij zullen dan ook geen nieuwe gezichtspunten aantreffen. Wel bevesti-gingen van hun uitspraken. Daarom zullen wij de hoedanigheden, die hen tot overwin-naars maken, onderstrepen. Wij citeren:

"En zij hebben hem (de aanklager) overwonnen door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis en zii hebben hun leven niet liefgehad, tot in de dood" (Openb.12:11).

"Ik zag en zie, het Lam stond op de berg Sion en met Hem honderdvierenveer-tigduizend, op wier voorhoofden zijn naam en de naam van zijn Vader geschreven stonden … en zij zongen een nieuw gezang vóór de troon en voor de vier dieren en de oudsten; en niemand kon het gezang leren dan de honderdvierenveertigduizend, de losgekochten van de aarde. Dezen zijn het, die zich niet met vrouwen hebben bevlekt, want zij zijn maagdelijk [dit moeten wij niet letterlijk opvatten]. Dezen zijn het, die het Lam volgen, waar Hij ook heengaat. Dezen zijn gekocht uit de mensen als eerstelingen voor God en het Lam. En in hun mond is geen leugen gevonden zij zijn onberispelijk" (Openb. 14:1-5). Vgl.2 Kor.11:2

"Laten wij blijde zijn en vreugde bedrijven en Hem de eer geven, want de bruiloft des Lams is gekomen en zijn vrouw heeft zich gereedgemaakt; en haar is gegeven zich met blinkend en smetteloos fijn linnen te kleden, want dit fijne linnen zijn de rechtvaar-dige daden der heiligen" (Openb. 19:7-8).

"Ik zag) de zielen van hen, die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus en om het woord van God en die noch het beest noch zijn beeld hadden aangebeden en die het merkteken niet op hun voorhoofd en op hun hand ontvangen hadden; en zij werden. weder levend en heersten als koningen met Christus, duizend jaren lang" (Openb.20:4).

Gered, maar als door vuur heen

Wij hebben in de Schrift gelezen, dat er slechts één geloof is, en één doop en één hoop van onze roeping. Tevens vernemen wij uit haar, dat de apostelen ons ALLEN aansporen te jagen naar het verkrijgen van de prijs van de roeping Gods in Christus. Toch is het niet zo, dat allen die prijs zullen behalen. Niet allen zullen behoren tot de overwinnaars.

De reden, dat zij de prijs van heerlijkheid en eer zullen missen, is, dat zij verkeerd hebben gebouwd op het éne fundament, dat gelegd is, n.l. Jezus Christus, die onze Verlosser is en voor onze overtredingen is gestorven. Wij citeren:

"Is er iemand, die op dit fundament bouwt met goud, zilver, kostbaar gesteente, hout, hooi of stro, ieders werk zal aan het licht komen. Want de dag zal het doen blijken, omdat hij met vuur verschijnt, en hoedanig ieders werk is, dat zal het vuur uitmaken. Indien het werk, dat hij erop gebouwd heeft, standhoudt, zal hij LOON ontvangen, maar indien iemands werk verbrandt, zal hij SCHADE lijden, doch hijzelf zal gered worden, maar als door vuur heen" (1Kor.3:10-15).

De goede bouwmaterialen uit deze gelijkenis zijn de verschillende waarheden uit Gods woord, waarmee wij ons moeten voeden. Ook zijn het de lofoffers aan God, de gebeden voor medegelovigen, de rechtvaardige gedachten, woorden en daden van de gelovigen.

De brandbare bouwmaterialen, waarover in het bovenste Schriftgedeelte gesproken wordt, zijn de leringen en overleveringen van mensen en de woorden en daden, die daarop gebaseerd zijn. Deze leringen en daden kunnen God niet behagen.

Iedere Christen moet zich inspannen waarheid te kopen en deze niet te verkopen (vgl.Spr.23:23). Hij moet zijn leven door Gods geest van waarheid laten leiden. Als de dag verschijnt, dan zal blijken, wie van de gelovigen met waarheid, liefde en gerechtigheid hebben gebouwd. Zij, die dit niet ten volle hebben gedaan, zullen niet behoren tot hen, die met Christus mogen delen in zijn koninklijke heerlijkheid. Zij zullen echter wel gered worden ,

maar als door vuur heen.

1Kor3:13

Link naar bericht
Deel via andere websites

Helemaal waar Shiria

De bijbel spreekt over één doop ,één geloof ,en één hoop .

Toch zijn er gelovige die leren dat er twee verschilende soorten van hoop zijn.

Zie het artikel hier boven met de titel

Samengevoegd:

DE ENE ROEPING

Eén lichaam, één Geest, één geloof, één doop en één hoop

(Efeze 4:1-6)

Inleiding

Het Wachttorengenootschap leert in feite, dat voor mensen die in deze tijd tot geloof in Christus komen er bij de doop twee mogelijkheden zijn: je hebt of een hemelse of een aardse roeping. Als iemand bij zijn doop of later het verlangen heeft om naar de hemel te gaan, dan wordt zo iemand wedergeboren. Hij zal dan - op voorwaarde dat hij trouw is aan Jehovah tot zijn dood – mogen delen in de heerlijkheid van Christus als een lid van de gezalfde 144.000 klasse. De anderen die zich tot Jehovah bekeren en niet het verlangen hebben om naar de hemel te gaan, behoren tot de aardse klasse. Zij zullen het voorrecht hebben eeuwig in vrede en harmonie met God en mensen te leven op een gereinigde aarde. Dit geschrift is bedoeld om aan te tonen, dat er slechts één roeping (hoop, bestemming, levenswijze) is, die geldt is voor alle gelovigen in Christus.


Samengevoegd:

Hij zal dan - op voorwaarde dat hij trouw is aan

"JEHOVAH "(ZIJN ENIGE WARE ORAGNISATIE gestuurd door een zogenoemde getrouwe beleidvolle slaaf "HUN zelf") tot zijn dood – mogen delen in de heerlijkheid van Christus als een lid van de

– mogen delen in de heerlijkheid van Christus als een lid van de gezalfde 144.000 klasse.

ZO werkt religeuse onderdrukking waar ook Apostel Paulus voor waarschuwde , mensen die beweren dat alleen HUN GROEP /KERK/ ORGANISATIE het lichaam is waardoor redding is.

Daarnaast leren ze:

De anderen die zich tot Jehovah bekeren en niet het verlangen hebben om naar de hemel te gaan, behoren tot de aardse klasse.gezalfde 144.000 klasse. De anderen die zich tot Jehovah bekeren en niet het verlangen hebben om naar de hemel te gaan, behoren tot de aardse klasse.

Dus voor deze laatste groep zouden de woorden van Eff 4:1-6 dan niet van toepassing zijn?

Link naar bericht
Deel via andere websites

ik heb gisteren een boekje van de jehova's getuigen in mijn handen gehad en een klein beetje gelezen. er stond een zin in van: 'wie niet het wachttorengenootschap gelooft is niet goed wijs!' dat kwam wel een beetje raar op me over.

maar de rest van het artikel kwam trouwens wel normaal op me over. is dit artikel ter verwerping van dat aardse en hemelse doop en dat soort shizzle?

maar de jehova's scheuren toch ook pagina's uit de bijbel als het ze niet aanstaat? dan zou je het eignelijk niet meer serieus kunnen nemen.

Link naar bericht
Deel via andere websites

Door shiria op woensdag 06-02-2008 15:04:27

      

ik heb gisteren een boekje van de jehova's getuigen in mijn handen gehad en een klein beetje gelezen. er stond een zin in van: 'wie niet het wachttorengenootschap gelooft is niet goed wijs!'

Of het zo leterlijk er in staat betwijvel ik ,maar de strekking waar het op neer komt is wel het zelfe en dat jij het oppikt zo als je het hier boven beweerd kan ik me heel goed voor stellen.

Goed opgemerkt Shiria.

Link naar bericht
Deel via andere websites
×
×
  • Nieuwe aanmaken...

Belangrijke informatie

We hebben cookies op je apparaat geplaatst om de werking van deze website te verbeteren. Je kunt je cookie-instellingen aanpassen. Anders nemen we aan dat je akkoord gaat. Lees ook onze Gebruiksvoorwaarden en Privacybeleid